NK2A chapter 3 grammatica uitleg+ oefeningen

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

CHAPTER 3: Showbizz zelfstandige les!

Revision

Maak deze les zelfstandig.

Hoe?

• Zonder met anderen te kletsen, je mag heus iets overleggen.
• Eventueel met oordopjes/koptelefoon op voor muziek.
• Docent loopt rond en kijkt met je mee, ben je met andere dingen bezig dan de lessonup dan krijg je een waarschuwing.
• Ben je klaar? Dan ga je online werken aan de opdrachten van
  chapter 3 D: Speaking--> uiteraard mag je dan wel kletsen met je klasgenoot om de opdrachten te doen.

How are you feeling today?

😒🙁😐🙂😃

Chapter 3: Showbizz

 Wat zit er allemaal in dit hoofdstuk?

Grammar

• adjectives (+ word order) --> (Grammar E)
• past simple vs present perfect --> (Grammar I)

Vocabulary

Grammar 

adjectives + word order

Kies de juiste volgorde

1. Wie - doet - waar - wat - wanneer
2. Wie - doet - waar - wanneer - wat
3. Wie - doet - wat - wanneer - waar
4. Wie - doet - wat - waar - wanneer

Voorbeeld

Keith used to watch television in his room at bedtime.

Wie    -         doet        -          wat        -     waar       -      wanneer.

Plaats VOOR Tijd -

Patat VOOR het Toetje

I walked to the park yesterday.

1. correct
2. wrong

They visited their parents last night in Wierden

1. correct
2. wrong

My teacher loves listening to spotify at home.

1. correct
2. wrong

Miss Snijders watches Netflix every day at home.

1. correct
2. wrong

Hoe zit het ook alweer?

1. tijd en dan plaats
2. plaats en dan tijd

wie

doet

wat

waar

wanneer

The teacher

reads

at school

every year

a book

wie

doet

wat

waar

wanneer

in her car

all the time

listens

to Spotify

She

Je kunt ook een adjective (bijvoeglijk naamwoord) aan een zin toevoegen. Een adjective zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.

He watched a funny film.

They bought a lovely dress.

We had a good time.

Soms zet je een adjective achter het werkwoord. In dat geval geeft de adjective extra informatie over het onderwerp. 

Dit kan bij werkwoorden zoals to be, look, appear en seem.

  

She looks amazing in my new dress.

I am curious to see that new film.

They seem focussed on their singing careers.

Adjectives (bijvoeglijk naamwoord)

Adjective: to talk about nouns (what)

 

He is a slow runner

 She is beautiful

She

is wearing a

dress

today.

beautiful

They

watched a

film

this weekend.

funny

She

looks

in her new dress.

amazing

at home

My friends

cute

have a

dog

a festival

in the summer

going to

I

like

vacation

a

has had

He

wonder-ful

Is er iets wat je nog niet goed begrijpt? Zo ja, wat dan?

Grammar 

past simple vs present perfect

past simple

• Wordt gebruikt als iets in het verleden heeft plaats gevonden en is afgerond, het is echt voorbij.
• Vaak staat in de zin een tijdsbepaling die aangeeft dat het verleden tijd is: last month, yesterday, a minute ago, in 1999.
  
• –> I bought a new bike last week.
• Door de woorden ‘last week’ wordt duidelijk dat deze gebeurtenis zich in het verleden heeft afgespeeld. Er moet dus een verleden tijd gebruikt worden.
  
• --> ww+ ed of TWEEDE RIJTJE
  

present perfect

• Wordt gebruikt als
  
• iemand met iets in het verleden begonnen is en nog steeds doet
• of als iets in het verleden begonnen is en nog aan de gang is
• Ook als het niet belangrijk is wanneer iets gebeurd is, maar iemand heeft iets gedaan of er is iets gebeurd waarvan de resultaten nog merkbaar zijn.
  
• Vaak komen in de zin de woorden for of since voor.
  
• - HAVE/HAS + werkwoord +-ed of have/has +DERDE RIJTJE

past simple vs present perfect

• I worked in Enschede for two years. (ik werk er nu dus niet meer)
• I went to London in 2015.(1x in 2015)
  
  
  
•  I have worked for Reggesteyn for three years (en ik werk er nu nog steeds)
• I have been To London many times. (ooit eens geweest, gaat om de ervaring)

I washed my car last night.

I have washed my car, it is shiny.

Present Perfect

Past Simple

Past Simple <> Present Perfect
She _____ (to play) the piano since she was 4.

1. played
2. have played
3. has played

Past Simple / Present Perfect:
His grandparents _____ (to live) there for 40 years and they are still happy!

1. lived
2. have lived

Past Simple <> Present Perfect

______ (you + see) Janet recently?

1. Did you see
2. Did you saw
3. Have you seen
4. Have you saw

Past Simple <> Present Perfect
I _____ (to work) at a book store last year.

1. worked
2. have worked
3. has worked

Past Simple <> Present Perfect
I _____ (be) a teacher for 11 years now.

1. was
2. has been
3. were
4. have been

Past Simple <> Present Perfect
I _______ (always + like) playing board games.

1. always like
2. always liked
3. have always liked
4. has always liked

Past Simple <> Present Perfect
______ you _____ (eat) eggs for breakfast yesterday?

1. Did ... ate
2. Have ... eaten
3. Did .... eat
4. Has ... eaten

Past Simple <> Present Perfect
How long ____ (she + live) in Britain?

1. did she live
2. did she lived
3. have she lived
4. has she lived

Past Simple / Present Perfect:
We _____ (not - to see) that movie yet.

1. didn't see
2. haven't seen

6.2 Past Simple & Present Perfect
Snap je dit onderwerp en kun je dit toepassen in een Engelse zin?

1. Ja!
2. Jawel, maar ik wil er nog mee oefenen.
3. Jawel, maar ik zou het fijn vinden het nog even te herhalen.
4. Ik snap er niks van.

Vocabulary

clearly
He CLEARLY likes soccer.

1. duidelijk
2. zeker

disappointing
My low grade for English is very DISAPPOINTING.

1. spannend
2. verrassend
3. teleurstellend
4. indrukwekkend

blockbuster
The new fast and furious movie is a BLOCKBUSTER.

1. filmen
2. kaskraker
3. vervolg
4. rolverdeling

sequel
The SEQUEL to that movie is even better!

1. vervolg
2. opnemen
3. verhaallijn
4. ondertiteling

recognise
She was wearing a mask, so I did not RECOGNISE her.

1. herinneren
2. herkennen
3. leuk vinden
4. spannend vinden

compare
You can't COMPARE money and happiness.

1. hebben
2. vergeten
3. meten
4. vergelijken

atmosphere
The party had a good ATMOSPHERE, everyone was smiling.

1. muziek
2. sfeer
3. locatie
4. aanwezigheid

busking
I saw a man with a guitar BUSKING.

1. op straat spelen voor geld
2. optreden
3. muziek maken
4. spelen

venue
Lucky in Rijssen is a VENUE for bands

1. locatie
2. plek van optreden
3. feestje
4. plek

participate
I wanted to PARTICIPATE in the school musical.

1. negeren
2. schrijven
3. deelnemen
4. spelen in

Hoe vond je de les gaan?

😒🙁😐🙂😃

Is er iets wat je nog niet goed begrijpt? Zo ja, wat dan?

plannen proefwerk chapter 3