V4 Oefenvragen erfelijkheid

1 / 31
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Welkom
Boek en schrijfgerei op tafel
Tas op de grond
Telefoon weg


Slide 2 - Slide

Programma
Oefenen van de leerstof dmv opdrachten op verschillende niveaus.
Basis: Maak de uitgereikte opdrachten (verder) af. Het betreft de oefenopgaven met erfelijkheid. Opgaven en antwoorden zijn beschikbaar
Niveau hoger: Examentraining uit het boek, blz. 188, opgaven 1,2, 4, 5. Uitwerkingen en extra toelichting beschikbaar.

Slide 3 - Slide

Programma
Hoogste niveau: Opgaven uit deze LessonUp. Met uitwerkingen.
Bespreking functioneren docent.
-Wat gaat goed, wat niet?
-Wat moet veranderen?

Slide 4 - Slide

Werkwijze
1. Wat moet je doen?
2. Hoe moet je dat aanpakken?
3. Hulp, bij wie en waar?
4. Tijd, hoeveel krijg je?
5. Uitkomst, wat doen we ermee?
6. Klaar, wat ga je doen?

Slide 5 - Slide

 Vraag 1
PKU is een stofwisselingsziekte die wordt veroorzaakt door een recessief allel. Sander en Heleen (beide gezond) hebben een kind met PKU. Hoe groot is de kans dat het tweede kind ook PKU heeft?

Slide 6 - Slide

1. Wat moet je doen?
De vraag is: Hoe groot is de kans dat het tweede kind ook PKU heeft? Die vraag moet beantwoord. Je haalt de gegevens die je nodig hebt uit de tekst.

Slide 7 - Slide

2. Hoe moet je dat aanpakken?
In de tekst staat dat beide ouders gezond zijn en dat de ziekte veroorzaakt wordt door een recessief allel. Je kunt hieruit het fenotype van beide ouders afleiden. Dat is Tt voor beiden.
Een ziek kind heeft voor beide allelen tt. Je maakt nu een kruisingstabel.

T
t
T
TT
Tt
t
Tt
tt

Slide 8 - Slide

2. Hoe moet je dat aanpakken?
Uit de tabel bereken je de kans op een kind met genotype tt.
Die kans is (telkens opnieuw) 25%.
Dat is je antwoord.

Slide 9 - Slide

5. Uitkomst, wat doen we ermee?
We hebben het antwoord. 
De vraag: Hoe groot is de kans dat het tweede kind ook PKU heeft?
Het kortst mogelijke antwoord is: 25%
Wil de docent meer weten, dan moet hij/zij dat expliciet vragen.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Vraag 2
Als je een witte koe kruist met een rode stier van het ras 'Shorthorn' heeft het kalf een vaalrode kleur. Wat is het genotype van het kalf?
Let hierbij op de notatie van de allelen.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Vraag 3
Hemofilie is een recessieve x-chromosomale aandoening, waarbij het bloed niet goed kan stollen. De meest voorkomende vorm is hemofilie A. Dit komt bij 1 op de 5000 mannen voor. Bij vrouwen komt deze vorm 1 op de 25 000 000 voor. Wat is het genotype van een vrouw die hemofilie type A heeft?

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Vraag 4
Er komt een erfelijke aandoening voor in de familie, (donkere kleur) 
wat is de kans dat Karin draagster is als het een autosomale aandoening is?
Wat is de kans dat Karin draagster is al het x-chromosomaal is?

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Vraag 5
Een zwarte effen stier en een zwarte effen koe worden meerdere malen gekruist. Er komen verschillende kalveren uit voort met het fenotype: zwart effen, zwart bont, rood effen en rood bont.
Wat is het genotype van de stier en koe?

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Vraag 6
Bij een runderras komen zwarte, witte, gehoornde en ongehoornde koeien voor. Een zwarte ongehoornde stier (AaBb) paart met een zwarte ongehoornde koe (AaBb) Wat is de kans op een wit gehoornd kalf?

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Vraag 7
Doofheid bij honden berust op een recessief allel. Een reu die drager is paart met een homozygoot horend teefje. Hun nakomelingen paren onderling. Hoe groot is de kans op doofheid bij deze paring? 

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Vraag 8
Bij fruitvliegen is het allel voor lange vleugels dominant (T). 
Twee vliegen (P) worden gekruist. De F1 bestaat uit 57 vliegen met lange vleugels. Deze zorgen voor de F2 die bestaat uit 631 vliegen met lange vleugels en 217 met korte vleugels. Wat is op grond van deze gegevens het genotype van de P?

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Vraag 9
Kleurenblindheid berust op een recessief, X-chromosomaal gen a. De oogkleur wordt bepaald
door twee allelen. Het allel B veroorzaakt bruine ogen en het allel b blauwe ogen.
Een man is niet kleurenblind en heeft bruine ogen. Zijn moeder had blauwe ogen en was niet
kleurenblind. Zijn vader had bruine ogen en was wel kleurenblind.
De man trouwt met een vrouw die niet kleurenblind is en ook bruine ogen heeft. Haar vader
had blauwe ogen en was kleurenblind. Haar moeder had bruine ogen en is gestorven. Het is
niet bekend of de moeder kleurenblind was.
Kan de kans berekend worden dat een zoon van deze man en de vrouw kleurenblind is en
tevens blauwe ogen heeft? Zo ja hoe groot is deze kans?

Slide 27 - Slide

Vraag 9
De man is XAY Bb en de vrouw XAXaBb. De helft (1/2) van de zonen krijgt het allel a van de moeder en is dus kleurenblind.
Bij de kruising Bb x Bd is 1/4 deel bb (blauwe ogen). De totale kans wordt: 1/2 x 1/4 = 1/8.

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Bij mensen is het allel voor zwart haar (A) dominant over het allel voor blond haar (a). Het allel voor krullend haar is (B) dominant over dat voor sluik haar (b). De genen zijn niet gekoppeld.
Een vrouw met zwart krullend haar is heterozygoot voor beide eigenschappen. Ze verwacht een kind van een man met blond, sluik haar. Ze hoopt dat het kind dezelfde haarkleur en haarvorm heeft als zij. Zij wil weten hoe groot de kans hierop is.

a) Wat zijn de genotypes van de ouders?
b) Welk genotype moet het kind hebben als het dezelfde haarkleur en haarvorm als de
moeder heeft?
c) Van welke ouder moet het kind allel A krijgen? Hoe groot is de kans hierop?
d) En van welke ouder allel B? Hoe groot is deze kans?
e) Hoe groot is dan de kans dat het kind dezelfde haarkleur en haarvorm heeft als
moeder?

Slide 31 - Slide