CG A2 Unidad 1 - 29.04.2021

Welkom
Hoy es  viernes. ¿Qué vamos a hacer hoy? 
Wat gaan we vandaag doen?
1 / 35
next
Slide 1: Slide
spaansHBOStudiejaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Welkom
Hoy es  viernes. ¿Qué vamos a hacer hoy? 
Wat gaan we vandaag doen?

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy?
  • Presentielijst  
  • Praten over gebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden. (Presente Perfecto - Pretérito Indefinido)
  • Herhaling Pretérito Indefinido (formas regulares/ser-ir)
  • Con gusto 1 WB oefening 11 t/m 20 ¿Preguntas? 
  • TB nr. 1 t/m 6 
  • Los deberes: Behandelde stof en CG A1 WB oefeningen 11 t/m 20 

Slide 2 - Slide

Minor A2
Unidad 1
Mi equipaje

Slide 3 - Slide

Mi equipaje
  • regelmatige en onregelmatige vormen van de Indefinido
  • vertellen wat moeilijk/makkelijk/leuk enz. is aan het leren van Spaans
  • materiaal en functie van een voorwerp beschrijven / bureau-artikelen
  • iemands karakter omschrijven (-or/-ora)
  • iets benadrukken
  • vermoedens en wensen uiten
  • gebruik hace, desde, desde hace

Slide 4 - Slide

El Indefinido

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Presente perfecto

 
 
Wanneer gebruik je de Perfecto? CG1 TB 7.4.2 p.126 
Esta semana ….
Pretérito Indefinido



Wanneer gebruik je de Indefinido? CG2 TB 6.1.5 p.118  
Ayer ….

Slide 8 - Slide

El Indefinido TB p.118
De Indefinido geeft handelingen en gebeurtenissen aan die zich afspelen in een periode die de spreker als afgesloten beschouwt (ayer, la semana pasada, en 1989). De Indefinido drukt verandering, begin, of einde van een handeling uit:
El viernes pasado Paco fue al cine - Afgelopen vrijdag ging Paco naar de bioscoop.
Llegamos a España en 2002. - We kwamen in 2002 naar Spanje.
De Indefinido wordt ook gebruikt om afgesloten gebeurtenissen te beoordelen. La fiesta fue fenomenal.

Slide 9 - Slide

marcadores de tiempo
ayer, anoche,
la semana pasada, el mes pasado, las vacaciones pasadas
En 1989, en 2005, en mayo, el jueves
ese día, esa noche, hace un año

Slide 10 - Slide

A trabajar...
  • Ga naar Bestanden op Teams
  •  Maak van "58 Pretérito indefinido" oef. 58.1 t/m 58.5
timer
30:00

Slide 11 - Slide

¿Qué recuerdas?

Slide 12 - Slide

Vul de juiste vorm in:
En 1999___________(viajar, yo) a Italia.
La semana pasada___________(escribir, él) una carta.
Anoche___________(comer, nosotros) una pizza.
En agosto_______________(llegar, ellos) a España. 
viajé
escribió
comimos
llegaron

Slide 13 - Slide

Vul de juiste vorm in:

El año pasado ___________(ir, yo) a Italia.
La fiesta ___________(ser, él) fenomenal.
Anoche___________(ir, nosotros) al cine.
Los campeonatos_______________(ser) en España. 
fui
fue
fuimos
fueron
Y ahora TB p.9 CG2

Slide 14 - Slide

TB nr. 1 p.9 
  • Lees om de beurt hardop een alinea voor.
  • Vertaal daarna samen m.b.v. de woorden op p.147 de tekst.
  • Onderstreep de ww. die in de Indefinido staan. (8 stuks)
  • ¿Quién habla en este texto?
Indefinido
1. aprendí
2. tuve
3. fue
4. dejaron
5. estudié
6. viví
7. fue
8. aprendí

Slide 15 - Slide

¿Quién habla en este texto?
A
Gwyneth Paltrow
B
Umberto Eco
C
Dorris Dorrie

Slide 16 - Quiz


En grupos
Vervoeg zoveel mogelijk werkwoorden in de ik-vorm van de Indefinido. (Behalve de ww. met hacer, tener en dar.)

Slide 17 - Slide

¿Qué hiciste ayer?

Slide 18 - Open question

¿Recuerdas? 

- Me gusta...
- No me gusta...
- Me aburre ...
- Me cuesta...
- Me parece fácil...
- Me parece difícil...
Mis preferencias p. 11 oef 4 

- A mí también. / A mí no.
- A mí tampoco. / A mí sí.

Slide 19 - Slide

Voorkeuren en moeilijkheden
pag. 11 oef. 4b
- Gustar: leuk vinden                                  me gusta/ me gustan

- Costar (ue): moeite kosten                   me cuesta/ me cuestan

- Aburrir: vervelen                                        me aburre/ me aburren

- Parecer: lijken                                              me parece/ me parecen

Slide 20 - Slide

Maak 5 zinnen met onderstaande werkwoorden en een activiteit:
p.e. Me gusta hablar con mis compañeros.
1. Me gusta  ...
2. Me aburre   ...
3. Me cuesta   ...
4. Me parece fácil ...
5. Me parece difícil...

timer
5:00

Slide 21 - Slide

Het lidwoord LO TB p.112
Lo wordt gebruikt om bijvoeglijke naamwoorden of andere woordsoorten zelfstandig te gebruiken: 
  • Lo bonito de este libro son los dibujos.  = Het mooie aan dit boek zijn de tekeningen.                   
  • Lo mío es el zapping. = Mijn ding (het mijne) is zappen.
  • Lo más difícil son los pronombres. = Het moeilijkst zijn de voornaamwoorden.

Slide 22 - Slide

LO QUE = (Dat) Wat ...
- ¿Qué es lo que más te gusta del idioma español?
Lo que (más)  me gusta es leer textos.

- ¿Qué es lo que menos te gusta del idioma español?
Lo que menos me gusta son los pronombres.

Lo que gebruik je altijd met een werkwoord!!
In groepjes: Maak opdracht 3 en 4 uit het WB p. 6

Slide 23 - Slide

Juanes - Lo que me gusta a mí.

In 2003 verwierf Juanes voor het eerst bekendheid in Nederland en Vlaanderen met de single A Dios le pido ("Ik verzoek God"), dat een bescheiden hit werd.
In 2004 kwam zijn album Mi sangre ("Mijn bloed") uit. In eerste instantie werd dit geen succes in Nederland en Vlaanderen, totdat in 2006 de single La camisa negra ("Het zwarte hemd") uitkwam. Dit nummer betekende de doorbraak voor Juanes en groeide uit tot een zomerhit. In Nederland stond hij er zeventien weken mee in de top 10. I
Na het succes van La camisa negra en het album Mi sangre scoorde Juanes een kleine hit met Para tu amor ("Voor jouw liefde") . In de zomer van 2007 had hij weer een succes met het nummer Te Busqué ("Ik zocht je"), een duet met Nelly Furtado.


Slide 24 - Slide

5

Slide 25 - Video

00:47
¿Qué significa?
"yo dibujo"
A
de tekening
B
ik teken
C
de schilder
D
ik schilder

Slide 26 - Quiz

01:04
¿Qué significa?
"jamás"
A
siempre
B
nunca

Slide 27 - Quiz

01:32
¿Qué siginifica?
"ponerse como un loco"
A
gek zijn
B
gek worden

Slide 28 - Quiz

02:04
¿Qué significa?
ayer
A
gisteren
B
eergisteren

Slide 29 - Quiz

02:43
¿Qué significa?"
la boca
A
de neus
B
de mond

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Video

A adivinar ...
Es un objeto no muy grande.
Es de papel.
Sirve para viajar.

Es un objeto que se usa en la cocina.
Puede ser de metal o plástico.
Sirve para comer sopa.

Slide 32 - Slide

Describir un objeto
TB oef. 5a en 5b  p.11
¿Cómo es?        

¿De qué  material es?
       
¿Para qué sirve?

WB oef.5 p.6

.
es de papel/de plástico/ de madera
es grande/pequeño/ bonito.....
Sirve para escribir/cocinar/cortar.....

Slide 33 - Slide

Karaktereigenschappen  
TB oef. 6a en 6b p.12  
SOY    +       demasiado    +  impaciente (bijvoeglijk naamwoord).
                      muy
                      bastante
                      un poco

     Yo creo que soy bastante paciente, pero no soy sistemático/a 
1
2
3

Slide 34 - Slide

Deberes
  1. Bestuderen behandelde stof.
  2. Leren vormen van de Indefinido (regelmatige ww. en ser/ir)
  3. TB CG2 maken nr. 5 p.11
  4. WB CG2 maken of. 1 t/m 8
  5. (WB CG1 oefening 11 t/m 20)

Slide 35 - Slide