Hoofdstuk 3: Smaak

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Hoofdstuk 3

• Lezen
• Woordenschat
• Grammatica-Zinsdelen en Formuleren
• Grammatica-Woordsoorten
• Spelling
• Spelling-Werkwoorden

Lezen

Theorie

• Vaste tekststructuren
• Argumentatiestructuur

Een tekst heeft een argumentatiestructuur. Welke inhoud verwacht je dan in de inleiding, de kern en het slot?

1. inl: vraag, kern: antwoorden, slot: beste antwoord
2. inl: probleem, kern: mogelijke oplossing, slot: beste oplossing
3. inl: onderwerp, kern: diverse informatie over ond., slot: samenvatting
4. inl: stelling, kern: argumentatie, slot: conclusie

Een tekst waarin wordt uitgelegd hoe het broeikaseffect is ontstaan, is een ....

1. Tekst met verklaringsstructuur
2. Tekst met voor- en nadelenstructuur
3. Tekst met argumentatiestructuur

Welke tekststructuur past het best bij een tekst over het verplicht stellen van de fietshelm?

1. verklaringsstructuur
2. argumentatiestructuur
3. aspectenstructuur
4. probleem-oplossingsstructuur

Welke tekststructuur past het best bij een tekst over de ontwikkeling van de telefoon tot smartphone?

1. aspectenstructuur
2. Verleden-heden(-toekomst)structuur
3. vraag-antwoordstructuur
4. argumentatiestructuur

Wat voor soort argumentatie is dit?

1. enkelvoudige argumentatie
2. meervoudige argumentatie
3. meervoudige onderschikkende argumentatie
4. onderschikkende argumentatie

Wat voor soort argumentatie is dit?

1. meervoudige argumentatie
2. enkelvoudige argumentatie
3. onderschikkende argumentatie
4. meervoudige onderschikkende argumentatie

Wat voor soort argumentatie is dit?

1. enkelvoudige argumentatie
2. meervoudige argumentatie
3. onderschikkende argumentatie
4. meervoudige onderschikkende argumentatie

hoe noem je dit argumentatieschema?

1. enkelvoudige argumentatie
2. enkelvoudige onderschikkende argumentatie
3. meervoudige argumentatie
4. meervoudige onderschikkende argumentatie

geen nevenschikking, het standpunt wordt met 1 argument onderbouwd.

Woordenschat

Theorie

• Vergelijking
• Metafoor
• Personificatie
• Metoniem

'Zij is net een nachtegaal.' Welke vorm van beeldspraak is dit?

1. vergelijking
2. metonymie
3. metafoor
4. personificatie

'De wind huilt door de bomen.' Welke vorm van beeldspraak is dit?

1. metafoor
2. personificatie
3. metonymie
4. vergelijking

'Geef mij nog eens een glas'. Welke vorm van beeldspraak is dit?

1. synesthesie
2. metafoor
3. personificatie
4. metonymie

'Die Rembrandt zou ik thuis wel aan de muur willen hangen.' Welke vorm van beeldspraak is dit?

1. vergelijking
2. metonymie
3. metafoor
4. personificatie

Grammatica-Zinsdelen / Formuleren

Theorie

• Verwijzen

Kies de juiste verwijswoorden.

Deze / Dit familie woont op een schip dat / die helemaal is opgeknapt.

1. Deze - dat
2. Deze - die
3. Dit - dat
4. Dit - die

Kies de juiste verwijswoorden.

De trein met wie / waarmee Joy reist, 

stopt ook bij deze / dit station.

1. met wie - deze
2. met wie - dit
3. waarmee - deze
4. waarmee - dit

Met welke verwijswoorden wijs je naar
het-woorden?

1. die - dat
2. die - deze
3. dit - deze
4. dat - dit

Kies de juiste verwijswoorden.

Janes wil naar school met ze/z'n solex, die oom Theo hem/zijn heeft gegeven.

1. ze - hem
2. ze - zijn
3. z'n - hem
4. z'n - zijn

Kies de juiste verwijswoorden.

Elza en Lisa denken dat hun/ze een leukere feestoutfit hebben dan ons/wij.

1. hun - ons
2. hun - wij
3. ze - ons
4. ze - wij

De leerlingen gaan zometeen hard aan het werk. Ze hebben geleerd hoe ze verwijswoorden kunnen herkennen en toepassen in een zin.

Waar verwijst “ze” naar?

1. De leerlingen
2. 3h3
3. Werk
4. Verwijswoorden

De wetenschap heeft .... geloofwaardigheid verloren.

1. zijn
2. haar

Dit concern heeft helaas een kwart van ... medewerkers moeten ontslaan

1. Haar
2. Zijn
3. Hun

Deze winkel staat bekend om ___ lage prijzen.

1. haar
2. zijn

Grammatica-Woordsoorten

Theorie

• Betrekkelijk voornaamwoord
• Onbepaald voornaamwoord
• Wederkerend en wederkerig voornaamwoord

Benoem het grootgedrukte woord.

Realiseer je je wel dat JE broer hun hun allerliefste bezit, hun enige dochter, heeft ontnomen toen hij met zijn vrouw naar Australië ging emigreren?

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. wederkerend voornaamwoord
4. wederkerig voornaamwoord

Benoem het grootgedrukte woord.

Realiseer je je wel dat je broer hun HUN allerliefste bezit, hun enige dochter, heeft ontnomen toen hij met zijn vrouw naar Australië ging emigreren?

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. wederkerend voornaamwoord
4. wederkerig voornaamwoord

Benoem het grootgedrukte woord.

We moeten ons niet zo ergeren aan het gehuil van dat kleinzoontje van ONS, Heleen, want hij mist vast zijn vader en moeder.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. wederkerend voornaamwoord
4. wederkerig voornaamwoord

Benoem het grootgedrukte woord.

Verbaast het jullie niet dat JULLIE jongste zus zulke hoge cijfers haalt?

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. wederkerend voornaamwoord
4. wederkerig voornaamwoord

Benoem het grootgedrukte woord.

Realiseer je JE wel dat je broer hun hun allerliefste bezit, hun enige dochter, heeft ontnomen toen hij met zijn vrouw naar Australië ging emigreren?

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. wederkerend voornaamwoord
4. wederkerig voornaamwoord

Benoem het grootgedrukte woord.

We moeten ONS niet zo ergeren aan het gehuil van dat kleinzoontje van ons, Heleen, want hij mist vast zijn vader en moeder.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. wederkerend voornaamwoord
4. wederkerig voornaamwoord

Zij geven elkaar een cadeau.
elkaar=

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. wederkerend voornaamwoord
4. wederkerig voornaamwoord

Spelling

Theorie

• Trema, apostrof, accent en cedille
• Met of zonder -n?
• Getallen

Spelling-Werkwoorden

Herhaling werkwoordsvormen