2VH Grandes Lignes H3 Pouvoir & Vouloir

Werkwoorden

POUVOIR & VOULOIR
(kunnen & willen)
1 / 14
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Werkwoorden

POUVOIR & VOULOIR
(kunnen & willen)

Slide 1 - Slide

ONREGELMATIG
Het zijn onregelmatig ww, 
dus je moet ze uit je hoofd leren.
Toch zijn er overeenkomsten, 
die het makkelijker maken de vormen 
te onthouden!

Slide 2 - Slide

Klinkerwisseling
Beide ww hebben de klinkers van de infinitief in de 
nous-vorm en de vous-vorm:
pouvoir          -          vouloir
nous pouvons          -          nous voulons
vous pouvez          -          vous voulez

Slide 3 - Slide

Overige vormen: klinkerwisseling
Beide ww hebben dezelfde klinkerwisseling in de 
andere vormen (die als 1 lettergreep worden uitgesproken):
pouvoir          -          vouloir
je peux          -          je veux
tu peux          -          tu veux
il peut          -          il veut

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Samen met ander ww
Pouvoir & Vouloir worden vaak samen met een ander ww gebruikt, net als in het Nederlands:

ik KAN heel goed GAMEN
wij KUNNEN morgen niet KOMEN
Hij WIL met zijn vrienden VOETBALLEN
Zij MOGEN nog niet DRINKEN

Slide 6 - Slide

Overeenkomst NL-Fr
Wat we in beide talen doen, is het eerste ww vervoegen
Je peux
Nous voulons

En dan een infinitief erachter!!!
Je peux jouer avec toi
Nous voulons acheter une pizza

Slide 7 - Slide

Verschil NL-Fr
Het verschil is, dat in het NL het 2e ww ACHTERAAN in de zin staat, met van alles tussen de ww in:

Wij WILLEN morgen met iedereen een ijsje KOPEN
Terwijl we in het Frans zouden zeggen:
Wij WILLEN KOPEN een ijsje morgen met iedereen

Slide 8 - Slide

Jij wilt
A
on veut
B
je veux
C
tu veux
D
tu peux

Slide 9 - Quiz

ils peuvent
A
zij mogen
B
zij willen
C
jullie kunnen
D
hij wil

Slide 10 - Quiz

wij willen
A
nous pouvons
B
nous veulons
C
nous peuvons
D
nous voulons

Slide 11 - Quiz

hij kan spelen
A
il peux jouer
B
il peut jouer
C
il peux joue
D
il peut joue

Slide 12 - Quiz

u kunt
A
on peut
B
vous pouvez
C
on veut
D
vous voulez

Slide 13 - Quiz

Je mag morgen met je vriendin shoppen
A
tu peux demain faire du shopping avec ta copine
B
tu peux fais du shopping avec ta copine demain
C
tu peux faire du shopping avec ta copine demain
D
tu peux avec ta copine demain fais du shopping

Slide 14 - Quiz