Klas 2BK3 - Lesweek 2 - Les 2

Donnerstag den 14. September 2023
1 / 52
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Donnerstag den 14. September 2023

Slide 1 - Slide

Onze afspraken






  • Luisteren wat er gezegd wordt.
  • Doen wat er gevraagd wordt.
  • Niet op elkaar reageren.
  • Huiswerk niet gemaakt?
- Niet nablijven, maar thuis extra opdracht maken en die de volgende les meenemen.

Slide 2 - Slide

Was macht ihr diese Stunde?



  • Bingo
  • Hausaufgaben haben + sein
  • Grammatik -> werkwoord in de tegenwoordige tijd
  • Afsluiten van de les

Slide 3 - Slide

Lernziele
Was lernt ihr diese Stunde?
  • Je oefent de getallen in het Duits.
  • Je kent de werkwoorden sein + haben.
  • Je begrijpt (maar kent het nog niet uit je hoofd) hoe het werkt met de werkwoorden in de tegenwoordige tijd.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Er was eens.......
Het verhaal van "idewis" en "(fe)esttenten"

Slide 10 - Slide

Werkwoordvormen? Hoezo?

Slide 11 - Slide

Werkwoordvormen? Hoezo?

Slide 12 - Slide

 regelmatige werkwoordvormen in het Duits



het verhaal van idewis en (fe)esttenten

Slide 13 - Slide

 regelmatige werkwoordvormen in het Duits



Heel gemakkelijk:
knippen en plakken
in 3 stappen

Slide 14 - Slide

Laptop starten
Doe mee!
Ga naarLessonUp.app 
en voer de code in

Je hebt 2 minuten de tijd
Gebruik je eigen voornaam.
timer
1:00

Slide 15 - Slide

Meeschrijven in je schrift

Stap 1
Stap 2
Stap 3

Slide 16 - Slide

STAP 1




zoek de stam van het werkwoord

Slide 17 - Slide

Korte uitleg (stap 1)
Een werkwoord heeft een stam. (knip -en van werkwoord)

Voorbeelden:
De stam van springen is spring.
De stam van schwimmen is schwimm.
De stam van angeln is angel. Let op: bij dit werkwoord kun je dus alleen de -n weghalen.


Slide 18 - Slide

Hoe kun je de stam van het werkwoord vinden?

Slide 19 - Open question

wat is de stam van........

SPIELEN (spelen)

Slide 20 - Open question

wat is de stam van.........

SAMMELN (verzamelen)

Slide 21 - Open question

wat is de stam van.........

LASSEN (laten)

Slide 22 - Open question

STAP 2




Zoek in de zin naar het persoonlijke voornaamwoord.

Slide 23 - Slide

Korte uitleg (stap 2)
Bij ieder werkwoord staat een persoonlijk voornaamwoord.
Zoek dat persoonlijke voornaamwoord.
Tip! Persoonlijke voornaamwoord staat altijd voor of na het werkwoord.

Voorbeelden:
Ich esse gerne Pizza.
Geht ihr auch in die Schule?


Slide 24 - Slide

STAP 2




Schrijf het rijtje persoonlijke voornaamwoorden in de goede volgorde op van boven naar beneden.
Eerst de nederlandse vorm en daarnaast de Duite vorm

Slide 25 - Slide

STAP 2 / idewis




ich
i
du
d
er / sie / es
e
wir
w
ihr
i
sie / Sie
s

Slide 26 - Slide

Vertaal de persoonlijke voornaamwoorden
ik
jij
hij / zij / het
wij
jullie
zij
u
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 27 - Drag question

Zoek het persoonlijke voornaamwoord
Gehen wir zum Eingang?

Slide 28 - Open question

Zoek het persoonlijke voornaamwoord
Kommst du mit in den Zoo?

Slide 29 - Open question

STAP 3




Plak de goede uitgang achter de stam.

Slide 30 - Slide

Korte uitleg (stap 3)
Plak nu achter de stam de juiste uitgang.

Daarvoor is er een ezelsbruggetje dat heet: 

(FE)ESTTENTEN
maar de F en de E die doen niet mee.

E - ST - T - EN - T - EN




Slide 31 - Slide

wohnen
Ezelsbruggetje e - st - t - en- t - en
ich
wohn
e
du
wohn
st
er / sie / es
wohn
t
wir
wohn
en
ihr
wohn
t
sie / Sie
wohn
en

Slide 32 - Slide

idewis + ESTTENTEN
ich
i
e
du
d
st
er / sie / es
e
t
wir
w
en
ihr
i
t
sie / Sie
s
en

Slide 33 - Slide

E-ST-T-EN-T-EN regel
Stap 1: bepaal de stam van het werkwoord -> knip -en eraf.
wohnen -> -en = wohn
Stap 2: vind het persoonlijk voornaamwoord in de zin:
Stap 3: plak nu de juiste uitgang achter de stam.

ich
du
er / sie/ es
wir
ihr
sie / SIe
e
st
t
en
t
en

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Video

Welke vorm van het werkwoord hoort bij het persoonlijk voornaamwoord?
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie
wohne
wohnen
wohnen
wohnst
wohnt
wohnt

Slide 36 - Drag question


Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 37 - Quiz


Wir (spielen) gerne im Garten.
A
spiele
B
spielst
C
spielt
D
spielen

Slide 38 - Quiz


Ihr (kaufen) gerne Schokolade.
A
kaufe
B
kaufst
C
kauft
D
kaufen

Slide 39 - Quiz


Er (zahlen) die Rechnung.
A
zahle
B
zahlst
C
zahlt
D
zahlen

Slide 40 - Quiz

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
ich ............ (wohnen) in Hengelo

Slide 41 - Open question


Sie ........ (gehen) ins Kino.

Slide 42 - Open question


Er...................... (spielen) Tennis.

Slide 43 - Open question


(kaufen) ............... sie einen Fisch?

Slide 44 - Open question

Wir (lieben) ............. Hunde.

Slide 45 - Open question

Slide 46 - Slide

het werkwoord in de tegenwoordige tijd.
Weet je nog? IDEWIS + ESTTENTEN?
I
D
E
W
I
S
E
ST
T
EN
T
EN

Slide 47 - Slide

het werkwoord in de tegenwoordige tijd.

Slide 48 - Slide

Stappenplan (lang)
1. Vind de stam (hele werkwoord zonder -en).
2. Vind de juiste vorm.
- zoek naar een persoonlijk voornaamwoord (ich, du,)
- zoek naar een zelfstandig naamwoord (daar kun je der, die of das voorzetten) (dat is het woord dat met een hoofdletter geschreven is).
3. Kies de juiste uitgang.


Slide 49 - Slide

Stappenplan (kort)
1. Stam
2. Zoek naar de vorm
3. Kies de juiste uitgang

Even oefenen.....


Slide 50 - Slide

BK Buch
KT Buch


Even oefenen?


Die Hausaufgaben

Lernen:
werkwoorden haben + sein

Machen:
Seite 112 -> Aufgabe 18 + 19


Die Hausaufgaben

Lernen:
werkwoorden haben + sein

Machen:
Seite 114 -> Aufgabe 18 + 19


Slide 51 - Slide

Zum Schluss
- Dit schooljaar 2 keer Duits per week.
- Zorg dat je je huiswerk en leerwerk maakt.
- Iedere les is er huiswerk en dat is voor de les af.


Slide 52 - Slide