donderdag 11 maart

1 / 47
next
Slide 1: Link
NT2Middelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 31 min

Items in this lesson

Slide 1 - Link

de titel =
naam van de tekst
de inleiding - de lead
de eerste alinea

Slide 2 - Slide

de alinea =
stuk van de tekst
de bron van de tekst
Daar komt de tekst vandaan

Slide 3 - Slide

vet = dikgedrukt
cursief = schuingedrukt

Slide 4 - Slide

de kopjes
de tussenkopjes
het slot
het einde van de tekst

Slide 5 - Slide

het patent
Patent hebben op....
produceren
= maken

Slide 6 - Slide

het katoen
de denim de spijkerbroek is gemaakt van denim

Slide 7 - Slide

bevestigen =
vastmaken
goedkoop = niet duur

Slide 8 - Slide

wijd
Deze broek heeft wijde pijpen
strak    Die broek zit strak, hij heeft smalle pijpen

Slide 9 - Slide

verlopen = afgelopen
Mijn code is verlopen
bestaan  Onze planeet bestaat al miljoenen jaren

Slide 10 - Slide

het wasvoorschrift
de advertentie

Slide 11 - Slide

de aankondiging
de spelregels = hoe speel je het spel

Slide 12 - Slide

  • 1. Hij heeft een oogje op haar.
  • 2. Hij neemt hem bij de neus
  • 3.Dat ligt voor de hand


  • 4. Hij steekt de handen uit de mouwen 


A. Dat is te verwachten

B. Hij houdt hem voor de gek

CHij gaat hard aan het werk 

D. Hij vindt dat meisje leuk.

Slide 13 - Slide

verkeerd
schuingedrukt
tenslotte
hoe speel je het spel
meestal
waar komt de tekst vandaan
wat je moet doen
spelregels
vaak
eindelijk
cursief
niet goed
de bron
het voorschrift

Slide 14 - Drag question

0

Slide 15 - Video

lopen

ik loop
jij loopt
hij loopt
zij loopt
wij lopen
jullie lopen
zij lopen
zijn

ik ben
jij bent
hij is
zij is
wij  zijn
jullie zijn
zij zijn 

Slide 16 - Slide

zijn- tegenwoordige tijd

ik ben
Jij bent
hij/zij/het  is
wij zijn
jullie zijn
zij zijn
verleden tijd

ik was
jij was
hij/zij/het was
wij  waren
jullie waren
zij waren

Slide 17 - Slide

U ........te laat
A
is
B
bent
C
ben
D
zijn

Slide 18 - Quiz

Hij ...............ziek
A
ben
B
zijn
C
bent
D
is

Slide 19 - Quiz

Ik .........moe
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn

Slide 20 - Quiz

Tegenwoordige tijd

(varen) De visser _____ het meer op.
A
vaard
B
vaart
C
vaarde
D
vart

Slide 21 - Quiz

Je beteken... alles voor haar.
(tegenwoordige tijd)
A
betekend
B
betekende
C
betekent
D
betekendt

Slide 22 - Quiz

Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd:
Emma (verzenden) een e-mail
A
verzend
B
verzendt
C
verzent
D
verzentd

Slide 23 - Quiz

VERLEDEN TIJD

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

wat is de verleden tijd van hij studeert?

Slide 26 - Open question

wat is de verleden tijd van wij ontdekken?

Slide 27 - Open question

wat is de verleden tijd van ik werk?

Slide 28 - Open question

wat is de verleden tijd van wij praten?

Slide 29 - Open question

wat is de verleden tijd van jullie bepalen?

Slide 30 - Open question

wat is de verleden tijd van ik leef?

Slide 31 - Open question

wat is de verleden tijd van jij durft?

Slide 32 - Open question

Slide 33 - Slide

slim                     slimme
krom                  kromme
hoog                     hoge
laag                      lage
dun                       dunne 
lief                     lieve
gek                      gekke 
rood rode

nieuw                 nieuwe
oud                      oude
groot                  grote
klein                  kleine
dik                    dikke
mooi                     mooie
groen                  groene 

Slide 34 - Slide

rood             ro-de
ee - e                  geel                 ge-le
     aa -  a                 traag             tra- ge 
  uu -u                   duur               du-re 
dik       di-kke  
vlug    vlu-gge

Slide 35 - Slide

het ...........jongetje
A
slimme
B
slim
C
slime
D
slimmee

Slide 36 - Quiz

Het meisje is lief
Het...........meisje

Slide 37 - Open question

de tak is dun
de..............tak

Slide 38 - Open question

de zon is geel
de ......zon

Slide 39 - Open question

De trui is duur
A
de duure trui
B
de dure trui
C
de durre trui
D
de duurre trui

Slide 40 - Quiz

de .............broek
A
groen
B
mooje
C
korte
D
lang

Slide 41 - Quiz

De broek heeft .....pijpen
A
kleine
B
weide
C
wijde
D
smalle

Slide 42 - Quiz

De .............schildpad
A
traag
B
traage
C
traagge
D
trage

Slide 43 - Quiz

Slide 44 - Video

Slide 45 - Video

bijvoeglijke naamwoorden
het is warm               de warme dag
het is koud               de koude dag
de jas  is goedkoop    de goedkope jas
de jas is duur     de dure jas
de trui is kort        de korte trui
de broek is lang        de lange broek
het huis is hoog         het hoge huis  

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Link