Week 45: ontbijten op school

Nieuwsbegrip week 45
Ontbijten op school
AA
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NieuwsbegripVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nieuwsbegrip week 45
Ontbijten op school
AA

Slide 1 - Slide

Wat betekent ontbijten?

Slide 2 - Slide

Wat eet en drink jij bij het ontbijt?

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Honger

Geen eten meer in je buik. 
Je wil eten en drinken. 

Slide 10 - Slide

Nieuws
We kijken nu naar het nieuws

Slide 11 - Slide

Doen alle scholen mee?
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quiz


Hoeveel scholen hebben zich aangemeld voor een ontbijtpakket?
A
Ongeveer 2000
B
Ongeveer 20
C
Ongeveer 200
D
Ongeveer 2500

Slide 13 - Quiz


Hoe vaak is het Nationaal Schoolontbijt al georganiseerd?
A
2 keer
B
10 keer
C
20 keer
D
200 keer

Slide 14 - Quiz

Wat zit er in het pakket?

Slide 15 - Open question


Waarom is het belangrijk om te ontbijten?
 
A
Want dan heb je meer tijd.
B
Want dan heb je veel energie
C
Want dan heb je geen honger.
D
Want dat heb je veel geld.

Slide 16 - Quiz


Waarvoor is Calcium goed?
A
Voor je voeten
B
Voor je armen
C
Voor je haren
D
Voor je tanden

Slide 17 - Quiz

beschadigen is :
A
kopen
B
schoonmaken
C
boos zijn
D
kapot maken

Slide 18 - Quiz

In de wet staat:
A
wat niet mag
B
wat wel mag
C
wat wel en niet mag
D
wat je moet doen

Slide 19 - Quiz

Wat is een ander woord voor start?
A
einde
B
finish
C
begin
D
één

Slide 20 - Quiz

Wat is jouw lievelings beleg?

Slide 21 - Mind map

Dagelijks is:
A
in de ochtend
B
op de dag
C
overdag
D
iedere dag

Slide 22 - Quiz

Wat is niet nationaal?
A
internationaal
B
lokaal
C
garnaal
D
kabaal

Slide 23 - Quiz

deelnemen
Wat is de goede zin?
A
Ik neem deel aan een vergadering.
B
Ik neem deel aan school.
C
Ik neem deel aan eten.
D
Ik neem deel aan sport.

Slide 24 - Quiz

Wat is waar?
A
De regering is de baas van Nederland.
B
De regering maakt de wetten.
C
De koning is de baas .
D
De koning maakt wetten.

Slide 25 - Quiz

Tekst lezen
We lezen nu de tekst
Daarna maken we de opdrachten op papier
Succes!

Slide 26 - Slide