Taal in stappen, boekje C 2

• NT2
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

Taal in stappen.

Wat gaan we doen?

 - We beginnen met lezen op blz. 3   les 34.

 - Kijk naar de foto's op blz. 8

 - Zinnen vragen maken.

 - Zinnen maken.

zaad

zaat

hoen

hoef

lijst

rijst

haas

baas

paart

paard

soes

soez

woel

woef

gier

gief

pier

pies

gaaf

gaai

ruig

ruif

muis

muiz

Ga naar blz. 9.

De boer ziet daar een schaap.

Ziet de boer daar een schaap?

PV      Wat doet de boer? 

O        Wie ziet daar een schaap?

Hij ziet het beest.

Ziet hij het beest?   

PV.     Wat doet hij?

O.       Wie ziet het beest?

-------------------------------------------------------------------------

De boer aait schaap Lien.

Aait de boer schaap Lien?

PV.       Wat doet de boer?

O.         Wie aait schaap Lien?

Hij is blij met Lien.

Is hij blij met Lien?

PV.      Wat doet hij? (hij is)

O.        Wie is blij met Lien?

-------------------------------------------------------------------------

De zoon krijgt een trui.

Krijgt de zoon een trui?

PV.        Wat doet de zoon?

O.          Wie krijgt een trui?

De boer scheert Lien.

Scheert de boer Lien?

PV.      Wat doet de boer?

O         Wie scheert Lien?

-------------------------------------------------------------------------

Dan neemt hij de wol mee.

Neemt hij de wol dan mee?

PV        Wat doet hij?

O          Wie neemt de wol dan mee?

Zijn vrouw breit een trui.

Breit zijn vrouw een trui?

PV.      Wat doet zijn vrouw?     

O         Wie breit een trui?