Paragraaf 4.3 Warmte en Temperatuur

Uitleg 4.2 en 4.3  2
- Uitleg 4.2 / 4.3.
Leerdoelen (4.2):
- Rekenen met veerconstante.

Onderdelen: rek, spanning en elasticiteit (na voorbeeldopgave 2) hoef je niet  te kennen  voor het PW.

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Uitleg 4.2 en 4.3  2
- Uitleg 4.2 / 4.3.
Leerdoelen (4.2):
- Rekenen met veerconstante.

Onderdelen: rek, spanning en elasticiteit (na voorbeeldopgave 2) hoef je niet  te kennen  voor het PW.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Oefenvraag (4 min).
Hieronder staat een F,u diagram.
1. Bereken van beide veren de veerconstante.

2. Bereken de uitrekking van veer A, als
je daar een massa van 10 kg aan hangt.

Slide 3 - Slide

Paragraaf 4.3 
Leerdoelen:
- Omrekenen Kelvin <--> Celsius
- Stofeigenschap soortelijke warmte.
- Rekenen met de formule voor warmte.

Slide 4 - Slide

Kelvin en Celsius omrekenen

Slide 5 - Slide

Celsius en Kelvin
bereken:
Delta T
tussen water
bevriezen en
koken voor beide temperatuur schalen

Slide 6 - Slide

FORMULE VOOR DE HOEVEELHEID WARMTE.

Slide 7 - Slide

Soortelijke warmte
  • De soortelijke warmte van een stof is de hoeveelheid warmte, die deze stof opneemt per massa-eenheid van de stof en per graad temperatuurstijging (of afstaat bij temperatuurdaling).

  • Temperatuur 1 ºC omhoog:
    - 1 gram ijzer 🡪 0,46*10^3 joule soortelijke warmte ijzer: 460 J/(kg·ºC)
    - 1 gram tin 🡪 0,22*10^3 joule soortelijke warmte tin: 220 J/(kg·ºC) 
  • Onthoud: hoe hoger de dichtheid hoe lager de soortelijke warmte!

Slide 8 - Slide

Practicum joulemeter.

Slide 9 - Slide

Oefenvraag 1
Bereken hoeveel warmte er nodig is om 1,0 kg water van 20 graden op te warmen tot dat het kookt.
Oefenvraag 2. 
Aan een blokje van 100 gram wordt  920 J warmte toegevoerd. De temperatuur van dit blokje stijgt  van 20 naar 40 graden. Bereken de soortelijke warmte, en zoek in BiNaS tabel 8 op welk soort metaal het is. 

Oefenvraag 3
Een brokje zilver van 44 gram en begintemperatuur 25 ˚C wordt afgekoeld. Het zilver staat hierbij 700 J aan warmte af. De soortelijke warmte van zilver is 240 J/kg˚C. Bereken de eindtemperatuur. 

Slide 10 - Slide

Als iets veel warmte heeft, heeft het ook altijd een hoge temperatuur
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quiz

kan ik ook schrijven als:
Wm1K1
A
B
C
D

Slide 12 - Quiz

De treksterkte van een materiaal is:
A
Hoever het maximaal uit kan rekken
B
De maximale spanning die het kan hebben
C
De maximale Elasticiteitsmodulus
D
De maximale veerkracht van een materiaal

Slide 13 - Quiz

Als ik van een gas naar een vloeistof wil dan moet ik:
A
Warmte verwijderen
B
Warmte toevoegen

Slide 14 - Quiz

Als ik een metaal met een hogere dichtheid heb, dan is de soortelijke warmte?
A
Groter
B
Kleiner

Slide 15 - Quiz

Paragraaf 4.5
- Maken opdracht.
- Oefening 4.4 (alleen groep in de klas).

Slide 16 - Slide

Opdracht (10 min). 
Lees 4.5 door en beantwoord de volgende vragen.
- Wat is een composiet?
- Wat is een belangrijke voorwaarde voor het gebruik van een prothese in het menselijk lichaam. (bijvoorbeeld een kunstheup).
- Wat is metaalmoeheid, en hoe kan een composiet hier helpen?
- Wat betekent nano?
- Wat zijn Liquid Crystals, en beschrijf de werking hiervan.

Slide 17 - Slide