Examenstrategie 2: Woordenboeken

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

Examenstrategie 2: 
Woordenboeken 

Periode A

Goals of today:

- Je weet hoe de toets eruit ziet en kunt voor jezelf reflecteren 
   hoeveel je hier nog voor moet doen. 

- Je weet hoe je effectief met een woordenboek om moet gaan
   en kunt dit gebruiken bij het maken van een examentekst. 

What will the test look like? 

- Vocabulary:  A1.  English > Dutch

                              A2. Choose which one fits best

                              A3. Dutch > English

- Grammar:      B1-6. Grammar exercises

- Reading:        C1. One text from your reader, but with new

                                     questions

                              C2. One (new) examtext

Today / Next week:

Today:
- Examenstrategie 2 (Woordenboeken)

Next week: 
- Grammar (Diagnostic Test) 

Waarom is het gebruiken van een woordenboek een examenstrategie?

1. We couldn't _____ (voorkomen) the disaster from
happening.
2. A horrible disaster _____ (voorkomen) last night!
3. She has a beautiful _____ (voorkomen)

1. 1. appearance, 2. prevent, 3. occured
2. 1. prevent, 2. occured, 3. appearance
3. 1. occured, 2. prevent, 3. appearance
4. 1. appearance, 2. occured, 3. prevent

1. The interview was being ______ (opgenomen).
2. My sister was _____ (opgenomen) to the hospital.
3. All of the data will be _____ (opgenomen) in the
report.

1. 1. admitted, 2. recorded, 3. taken up
2. 1. taken up, 2. recorded, 3. admitted
3. 1. recorded, 2. admitted, 3. taken up
4. 1. recorded, 2. taken up, 3. admitted

1. Make sure to leave some room on your ____ (blad).
2. My father works for that new ____ (blad).
3. A _____ (blad) of the tree in front of the house
landed right on the saddle of my bike.

1. 1. magazine, 2. sheet, 3. leaf
2. 1. leaf, 2. sheet, 3. magazine
3. 1. leaf, 2. sheet, 3. magazine
4. 1. sheet, 2. magazine, 3. leaf

1. My uncle is _____ (bekend) for his magic tricks.
2. Doesn't this song sound _____ (bekend) to you?
3. The murderer _____ (bekend) that he had
commited the crime.

1. 1. familiar, 2. well known, 3. admitted
2. 1. well known, 2. familiar, 3. admitted
3. 1. admitted, 2. familiar, 3. well known
4. 1. familiar, 2. admitted, 3. well known

1. This quotation ____ (slaat op) the author's experiences in
high school.
2. Your computer automatically ____ (slaat op) files.
3. A big company _____ (slaat op) products in a warehouse.

1. 1. refers to, 2. saves, 3. stores
2. 1. saves, 2. refers to, 3. stores
3. 1. stores, 2. refers to, 3. saves
4. 1. stores, 2. saves, 3. refers to

Woordenboeken E-N:

- Bedenk voor jezelf: is dit woord noodzakelijk om op te zoeken
   (tijdsdruk). Zoek woorden uit vragen altijd op, maar zoek 
   alleen de woorden uit de tekst op waar een vraag naar 
   refereert. 

- Probeer het woord eerst te raden op basis van context. 

- Let op voorvoegsels (un/im/in) en achtervoegsles (-ly/-ed) 
   die een woordsoort of positief/negatief aangeven. 

Algemene tips:

- Oefening baart kunst: daarom gebruiken we woordenboeken 
   ook nu al bij toetsen.

- Zoek altijd de eenvoudigste vorm (investigating > investigate)
   en eventueel zonder voor/achtervoegsels (bijv. als impossible
   er niet instaat, zoek dan possible)

Algemene tips:

- Let op woorden die lijken op Nederlandse woorden, bijv. 
   eventually = niet eventueel, maar uiteindelijk. 

- Let op woorden die een combinatie vormen: 
           - Look = kijken 
           - Look up = omhoog kijken / opzoeken 

Kijk altijd naar alle betekenissen:

Today:

- Read examstrategy 2
- Work on examtext 2 

- Finish earlier homework (for example, grammar exercises)
- Study for the test (vocabulary/grammar/reading)