Het middenstuk: alinea 2-4
In de 2e, 3e en 4e alinea (middenstuk) schrijf je over wat jouw wensen zijn wat er in het gebouw moet komen. Je begint elke alinea met een signaalwoord voor een opsommend verband.
Signaalwoorden voor een opsommend verband:
alinea 2: allereerst, ten eerste
alinea 3: ten tweede, ook, bovendien, daarnaast
alinea 4: ten derde, ook, bovendien, daarnaast
Je mag boven elke alinea in het middenstuk een tussenkopje plaatsen. (kort deelonderwerp)
Na het signaalwoord plaats je de persoonsvorm (werkwoord) om een goede zin te maken. Voorbeeld: Allereerst moet het gebouw midden in de stad komen. Daarna leg je de eerste zin uit, je geeft een toelichting. Voorbeeld: Zo kunnen leerlingen in hun pauze of tussenuur makkelijk even naar de winkels.