Geluid is een trilling van de lucht. Een geluidstrilling gaat door de gehoorgang naar het trommelvlies, dat gaat meetrillen.
In het midden van het oor zitten de gehoorbeentjes: hamer, aambeeld en stijgbeugel. De trilling van het trommelvlies wordt doorgegeven aan de hamer, daarna aan het aambeeld en tenslotte aan de stijgbeugel. Via het ovale venster (vlies) komt de trilling terecht in het binnenoor.
In het slakkenhuis gaan vloeistof en trilharen meetrillen met de geluidstrilling. Iedere haar is gevoelig voor een bepaald geluid. Hoe vaak een geluidstrilling plaatsvindt, noemen we de trillingsfrequentie. Een hogere trillingsfrequentie betekent dus dat er meer trillingen per seconde zijn. Door geluidstrillingen kan je trommelvlies tussen de 20 en 20.000 keer per seconde trillen.
De zintuigcellen in het slakkenhuis zorgen voor elektrische signalen ofwel impulsen. Impulsen worden doorgegeven aan de gehoorzenuw. Via de gehoorzenuw komen de impulsen terecht in het gehoorcentrum in de hersenen. Daar word je je van het geluid bewust en dan spreek je van het werkwoord 'horen'.