Werkwoordspelling mavo-havo

Werkwoordspelling
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1-4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Werkwoordspelling
                                                                                     Zak met regels: 'Graaien maar!'
Dat was toch met het kofschip?
'Ik doe gewoon wat het mooiste staat.'
Iets met 'lopen'.

Slide 2 - Slide

Er zijn twee soorten werkwoorden:
sterke en zwakke werkwoorden

Slide 3 - Slide

Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank.
Ze zijn dus zo sterk, dat ze zichzelf veranderen kunnen.
Bijvoorbeeld:
lopen
liepen
De 'o' verandert in een 'ie' in de verleden tijd.

Slide 4 - Slide

Sterke werkwoorden zijn dus een soort transformers! 

Slide 5 - Slide

Zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden zijn de losers van de werkwoorden. 
Hun klank blijft hetzelfde in de verleden tijd.
Bijvoorbeeld:
werk
werkte
Je blijft in de verleden tijd een 'e' horen.

Slide 6 - Slide

Zwakke werkwoorden zijn de losers onder de werkwoorden.

Slide 7 - Slide

Sterk

Zwak

Slide 8 - Slide

Er zijn drie vragen die je moet stellen om te weten welke regels je moet gebruiken. Schrijf ze in de juiste volgorde onder elkaar.

Slide 9 - Open question

Uitleg werkwoordspelling
Soms worden de regels net iets anders uitgelegd. De begrippen stam en ik-vorm worden door elkaar gebruikt alsof ze hetzelfde zijn. Vaak staat er  bij de uitleg van de persoonsvorm tegenwoordige tijd dat je bij de hij-vorm de stam+t moet gebruiken. Ik geef de voorkeur aan de ik-vorm+t.

Slide 10 - Slide

Wat is het verschil tussen de stam en de ik-vorm?

Slide 11 - Open question

Geef een voorbeeld van het verschil tussen de stam en de ik-vorm van een werkwoord.

Slide 12 - Open question

Ezelsbruggetje
't Taxikofschip is dus een woordje dat bedacht is, zodat jij makkelijk kunt onthouden op welke letters een stam van een werkwoord moet eindigen om op -te of -t (bij voltooid deelwoord) te eindigen. 

Slide 13 - Slide

Herhaling: drie vragen
Voordat je bepaalt welke regels je moet gebruiken voor het spellen van een werkwoord, moet je eerst drie vragen stellen:
1. Is het de PV? Is het antwoord ja, dan ga je verder naar vraag 2.
2. Staat de zin in de tegenwoordige of verleden tijd?
3. Welke vorm moet ik maken? (ik-vorm, hij-vorm, wij-vorm)

Slide 14 - Slide

PV tt
Het antwoord op vraag 1 is: ja, het is de persoonsvorm.
Het antwoord op vraag 2 is: de zin staat in de tegenwoordige tijd.
ik-vorm
ik-vorm+t
wij-vorm (infinitief)
Voorbeeld:
ik werk             word
hij werkt            wordt 
wij werken        worden

Slide 15 - Slide

D-werkwoorden
D-werkwoorden eindigen in de stam op een d.
Denk maar aan: worden, vinden, antwoorden, landen enz.
Er zit geen verschil tussen 'normale' werkwoorden en werkwoorden die in de stam op een 'd' eindigen. Beide werkwoorden eindigen bij de hij-vorm op een 't'.

Slide 16 - Slide

Ezelsbruggetje
Sommige leerlingen vullen het werkwoord 'lopen' in i.p.v. een d-werkwoord. Op die manier hoor je of je een -d of een -t moet gebruiken.
ik loop - ik word
hij loopt - hij antwoordt

Slide 17 - Slide

PV vt
Het antwoord op vraag 1 is: ja, het is de persoonsvorm.
Het antwoord op vraag 2 is: de zin staat in de verleden tijd.
ik                                                  ik-vorm+te/de
hij/zij/jij                                     ik-vorm+te/de
             wij                                        ik-vorm+ten/den
Voorbeeld:
ik werkte/hij werkten/wij werkten


Slide 18 - Slide

PV vt
Soms ontstaat er een dubbele -d of een dubbele -t.
Dit ligt aan de letter waarop de ik-vorm eindigt.
werk - werkten 
hechten - hechtte(n)
antwoord - antwoordde(n)
Dit gebeurt alleen bij de PV VT!


Slide 19 - Slide

't Taxikofschip
Kun je bij de PV vt niet horen of je -te of -de gebruikt?
Gebruik dan 't taxikofschip (of 't ex-kofschip of 't sexy fokschaap)
Is het mixte of mixde?
De stam van mixen eindigt op een 'x', die zit in 't taxikofschip, dus dan gebruik je 'te': mixte.


Slide 20 - Slide

Filmpje
In het komende filmpje wordt 't taxikofschip nog een keertje uitgelegd. Maar de uitleg gaat niet over de PV vt, maar over het voltooid deelwoord. Bij de regels van zowel de PV vt als het voltooid deelwoord kun je namelijk 't taxikofschip gebruiken.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord kun je herkennen aan de volgende zaken:
1. Ze beginnen met -ge, -be, -ver, -ont.
2. Ze staan meestal aan het einde van een zin.

Slide 23 - Slide

Voltooid deelwoord
Ook bij een voltooid deelwoord kun je 't taxikofschip gebruiken.
Soms is dit nodig, maar er is een snellere manier:
maak het woord langer!
gebeurd - gebeurde (Ik hoor een -d, dus schrijf een -d)
gekocht - gekochte (Ik hoor een -t, dus schrijf een -t)
ontvoerd - ontvoerde (Ik hoor een -d, dus schrijf een -d)

Slide 24 - Slide

Waar gaat het soms mis?
Soms is het lastig het verschil te zien tussen de PVtt en het voltooid deelwoord. Daarom is het ook zo belangrijk eerst vast te stellen welke regel je moet gebruiken. Dit doe je door te beginnen met de drie vragen waarmee we de les begonnen.

Slide 25 - Slide

Kijk naar de volgende voorbeelden:
a. Hij gelooft mij niet.
b. Hij heeft me nooit geloofd.
a. De engerd ontvoert het meisje.
b. Het meisje werd door de engerd ontvoerd.

Slide 26 - Slide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Soms wordt een voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord. 
het huis is gekocht - het gekochte huis
de schutting is geschilderd - de geschilderde schutting
In dit geval schrijf je het woord ZO KORT MOGELIJK. Hier kan dus NOOIT een dubbele -d of een dubbele -t ontstaan, zoals bij de PV vt.


Slide 27 - Slide

Uitspraak
Je komt alleen een dubbele -t of -d tegen bij het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord  wanneer dat nodig is voor een juiste uitspraak. 

De uitgeputte zwerver.
Het geredde paard

Slide 28 - Slide

0

Slide 29 - Video