Pak je schrift en pen. Neem onderstaande zinnen over in je schrift, zet zinsdeelstrepen en benoem PV, O, WG, LV e n MV. Werk in stilte!
1. Julian geeft zijn vriendin een knuffel.
2. Ik hang mijn jas aan de kapstok.
3. De caissière gaf de klant het wisselgeld.
4. Wie van ons kan het werkstuk morgen aan de leraar overhandigen?
5. De medewerker van het toeristbureau legt ons de weg naar het uitkijkpunt uit.
Pak daarna je leesboek en ga daarin lezen.