Extra oefenen Onderwerp en Persoonsvorm

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Het onderwerp & Persoonsvorm

 Extra oefenen

Lesdoel

Vandaag gaan we de PV en het OND herhalen

Hoe vind ik ook alweer de persoonsvorm?

1. Zin vragend maken
2. Tekening maken.
3. Zin in een andere tijd zetten
4. Alle drie?

Hoe vind je de persoonsvorm?

• Maak de zin vragend.
• Verander de zin van tijd.

Wat weet je al over het vinden van het 'onderwerp'?

Hoe vind je het onderwerp?

Stel de vraag: Wie (Wat) + persoonsvorm?

Onderwerp

Je kunt ook de persoonsvorm in de zin veranderen van enkelvoud naar
meervoud of andersom. Als je dat doet verandert het onderwerp mee.

Dus?

Het onderwerp vind je door:

wie of wat + persoonsvorm

Het blije kind hinkelt.

Persoonsvorm = hinkelt

onderwerp = het blije kind

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Klas 1J1 heeft een talentenjacht georganiseerd.

1. Wie heeft georganiseerd?
2. Wat heeft georganiseerd?

Wat is het onderwerp?

Klas 1A heeft een talentenjacht georganiseerd.
Wie heeft georganiseerd?

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.

1. Wie treden op?
2. Wat treden op?

Wat is het onderwerp?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
Wie treden op?

Wat is de persoonsvorm?
De bomen kunnen zeker niet praten?

1. Praten
2. Zeker
3. Kunnen
4. Bomen

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Kim speelt een paar liedjes op de piano.

1. Wie speelt?
2. Wat speelt?

Wat is het onderwerp?

Kim speelt een paar liedjes op de piano.
Wie speelt?

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

In de pauze kun je iets lekkers kopen.

1. Wie kan kopen?
2. Wat kan kopen?

Wat is het onderwerp?

In de pauze kun je iets lekkers kopen.
Wie kan kopen?

Welke vraag moet je stellen?

De winnaars krijgen een bioscoopbon.

1. Wie krijgen?
2. Wat krijgen?

Wat is het onderwerp?

De winnaars krijgen een bioscoopbon.
Wie krijgen?

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

De auto moet voor een APK naar de garage.

1. Wie moet (naar de garage)?
2. Wat moet (naar de garage)?

Wat is het onderwerp?

De auto moet voor een APK naar de garage.
Wat moet (naar de garage)?

Wat is het onderwerp in de zin?

De docenten vergaderen over de rapporten.

Wat is het onderwerp in de zin?

In de tuin zijn hoveniers aan het werk.

Wat is het onderwerp?

Pieter staat opnieuw in de hoek.

1. Pieter
2. Hoek
3. Opnieuw
4. In

Wat is het onderwerp in de zin?

De dokter roept de patiënt.

Wat is het onderwerp in de zin?

De gids geeft de toerist informatie.

Wat is het onderwerp in de zin?

Heeft de zilversmid jouw kettinkje gerepareerd?

Wat is het onderwerp?

Ik zal morgen zeker komen.

1. Zal
2. Ik
3. Morgen
4. Zeker

De grote reus heeft de kleine reus geslagen.

Wat is het onderwerp in de zin?

De monteur sleutelt aan de auto.

Wat is het onderwerp in de zin?

De piloten wilden liever kapitein worden.

Wat is de persoonsvorm?

Straks ben je ook nog ziek.

1. Straks
2. Ziek
3. Ben
4. Je