Evaluatie: Lezen over de ramadan met Nieuwsbegrip

Vandaag
1. Bespreken Nieuwsbegrip 'Tijd voor de ramadan'
2. Maken 'Oude Marvel-strip voor hoog bedrag geveild'
3. Is er tijd over en door de meeste leerlingen goed gewerkt??? (K*h**t)
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vandaag
1. Bespreken Nieuwsbegrip 'Tijd voor de ramadan'
2. Maken 'Oude Marvel-strip voor hoog bedrag geveild'
3. Is er tijd over en door de meeste leerlingen goed gewerkt??? (K*h**t)

Slide 1 - Slide

Tijd voor de ramadan 
  • 1. De islamitische kalender
  • 2. Verlichting
  • 3. Uitzonderingen 
  • 4 Suikerfeest 

Slide 2 - Slide

Tijd voor de ramadan 
Ramadan is de negende maand van de islamitische kalender. Het is de vastenmaand voor moslims. Moslims mogen dan tussen zonsopgang en zonsondergang niet eten en drinken. De ramadan begint dit jaar op dinsdag 13 april. Waarschijnlijk, want wanneer de ramadan precies begint, hangt af van de stand van de maan.

Slide 3 - Slide

1. In de inleiding staat dat de ramadan waarschijnlijk op dinsdag 13 april begint. In welk stukje wordt uitgelegd waarom dit nog niet helemaal zeker is?
In het stukje met het kopje:

A
De islamitische kalender
B
Verplichting
C
Uitzonderingen
D
Suikerfeest

Slide 4 - Quiz

De Islamitische kalender 

De
islamitische kalender is gebaseerd op de maan in plaats van op de zon, zoals de
westerse kalender. Een jaar duurt in de islamitische kalender elf dagen korter
en daardoor vallen de maanden steeds vroeger in de seizoenen. De ramadanmaand
begint als het eerste streepje van de maan in die maand zichtbaar is. Dit kan
per land verschillen, bijvoorbeeld vanwege een bewolkte hemel. Tussen
zonsopgang en zonsondergang wordt er gevast. De ramadan valt dit jaar dus in het
voorjaar. Een paar jaar geleden was het nog midden in de zomer. Dan is het
vasten een beproeving, want hoe langer het licht is tijdens de ramadan, hoe langer
het vasten duurt.  Met name als het overdag heel warm is, is het zwaar om
niet te mogen drinken. 

Slide 5 - Slide

2. Wat betekent de beproeving in regel 11?
A
een ernstige situatie
B
een nare gebeurtenis
C
een simpele oplossing
D
een zware test

Slide 6 - Quiz

Verplichting
Het vasten tijdens de
ramadan is een van de verplichtingen van de islam. Net als de bedevaart naar
Mekka. Ramadan is een heilige maand voor moslims. Het was namelijk in de maand ramadan
dat de profeet Mohammed voor het eerst een boodschap van Allah (God) kreeg. De koran
werd aan Mohammed geopenbaard. Er zitten drie belangrijke ideeën achter de
ramadan. Ten eerste is de ramadan een dankbetuiging aan Allah voor de Koran.
Daarom wordt er veel gebeden tijdens de ramadan. Ten tweede denken mensen na
over hun zonden. Het is een tijd van bezinning. Ten derde is de ramadan een
periode om de solidariteit binnen de gemeenschap te vergroten. Moslims proberen
tijdens de vastenmaand extra behulpzaam en vriendelijk te zijn voor anderen.

Slide 7 - Slide

3. In r. 14 staat: Het vasten tijdens de ramadan is een van de verplichtingen van de islam. Net als de bedevaart naar Mekka. Met welke signaalwoorden zou je dit in één zin kunnen zeggen? Er zijn twee antwoorden goed.
A
bijvoorbeeld
B
in tegenstelling tot
C
niet alleen...maar ook
D
zowel...als

Slide 8 - Quiz

4. In r. 19 staat dat: Het is een tijd van bezinning. Wat betekent de bezinning?
A
het helpen
B
het nadenken
C
het ontdekken
D
het schrijven

Slide 9 - Quiz

Uitzonderingen 
Volgens de regels van het geloof moet iedereen die dat kan, aan de ramadan deelnemen. Maar er zijn uitzonderingen. Kinderen hoeven nog niet te vasten. Ook voor mensen die oud, ziek, zwanger of op reis zijn, geldt dat ze het later mogen inhalen of een offer moeten brengen. De mensen die wel vasten, mogen niet eten en drinken tot de zon onder is. Dan is het tijd voor de Iftar, Arabisch voor maaltijd. Als eerste nemen ze een dadel en een glas water of melk en wordt er kort gebeden.
Vasten hoort overigens niet alleen bij de islam. Ook in andere religies is vasten een onderdeel van het geloof. Bijvoorbeeld in het jodendom tijdens Jom Kipoer. Religieuze joden vasten dan één dag. Ook bij het boeddhisme en in het christendom speelt vasten een rol.

Slide 10 - Slide

5. Lees r. 22-24. Wat geldt er voor mensen die niet kunnen of hoeven te vasten? Er zijn twee antwoorden goed.
A
Ze moeten een offer brengen.
B
Ze moeten het vasten later inhalen.
C
Ze moeten vaker bidden.
D
Ze moeten vasten als de zon onder is.

Slide 11 - Quiz

Suikerfeest 
De ramadan eindigt als het weer helemaal volle maan is. Direct na het einde van de ramadan wordt Eid el-Fitr gevierd, oftewel het Suikerfeest. Het heet zo, omdat er dan veel zoete dingen worden gegeten. Het feest duurt drie dagen. De meeste moslims brengen deze dagen door met familie en vrienden. Veel mensen dragen hun mooiste kleding. Ze geven elkaar cadeaus; vaak is dat kleding of geld. Er bestaat ook een speciale aalmoes (Zakat El-Fitr). Zakat is het Arabisch woord voor aalmoes. Deze aalmoes is verplicht in de islam. Het is een dank aan God voor het kunnen vasten en om ervoor te zorgen dat de armen ook genoeg te eten hebben tijdens de feestdagen.
Dit jaar zal het Suikerfeest waarschijnlijk anders verlopen dan anders, vanwege de coronamaatregelen

Slide 12 - Slide

6. Kijk in het stukje Suikerfeest. Wat staat er vooral in dit stukje?
A
waarom veel mensen Suikerfeest vieren
B
wat er dit jaar anders is bij het Suikerfeest
C
wat het Suikerfeest allemaal inhoudt
D
welke cadeaus ze elkaar geven met het Suikerfeest

Slide 13 - Quiz

8. Wat kun je afleiden uit de laatste zin van de tekst?
Door de maatregelen …

A
kunnen er minder zoete dingen gegeten worden.
B
kunnen mensen elkaar geen cadeaus geven.
C
kunnen mensen er niet voor zorgen dat armen ook genoeg te eten hebben.
D
kunnen mensen het feest niet met veel vrienden en familie samen vieren.

Slide 14 - Quiz

Noem drie dingen die jij gaat doen om beter te begrijpen wat er precies in de tekst staat.

Slide 15 - Open question

Werkwoordspelling Voorkennis:

De ik-vorm
Hele werkwoord -en
Uitzonderingen?

Slide 16 - Slide

Tegenwoordige tijd
1. Ik-vorm (aangepaste stam)
2. Ik-vorm + t
3. Hele werkwoord


Bekijk de regels en leer goed wanneer je welke vorm gebruikt!
Vormen

Slide 17 - Slide

De persoonsvorm spellen in de

tegenwoordige tijd


Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

Slide 18 - Slide

1. Ik-vorm

Onderwerp = ik (eerste persoon enkelvoud)

of onderwerp = jij  en 'jij' staat erachter (achter de pv):

schrijf alleen de ik-vorm


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 19 - Slide

2. Ik-vorm + t

Enkelvoud andere vormen (jij ervoor (voor pv), hij, zij, het, de hond/het land) :

schrijf de ik-vorm + t




jij loopt                u werkt

hij fietst

zij zingt

het klinkt

Fred vindt

Slide 20 - Slide

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

jullie fietsen

zij praten

Fred en Laurien vinden


Slide 21 - Slide

Samengevat

Ik ......
    ...... je / jij (erachter)


Ander
jij (ervoor)/ hij / u / de buurman / Katrien/ het


Meervoud
wij / jullie / zij / Donald en Katrien

Ik-vorm

ik-vorm + t

Hele werkwoord

Slide 22 - Slide

TRUCJE VOOR spelling PVTT:
Vervang het werkwoord door 'loop' / 'loopt'
Hoor je nu een -t?
Dan komt er dus een -t achter de ik-vorm.
Voorbeeld: 
Word/wordt jij al gek? --> Loop jij al gek? 
Je hoort geen -t --> Word jij al gek?
Tekst

Slide 23 - Slide

(spelen t.t.) 1. Het jongetje ....... in de zandbak.

Slide 24 - Open question

(zwemmen t.t.) 2. De kinderen ...... in het koude water.

Slide 25 - Open question

(afronden t.t.) 3. Je ..... dat hoofdstuk goed af, als je die laatste vraag goed (beantwoorden t.t.) ....

Slide 26 - Open question

(Branden t.t.) 4. ...... je wel eens een kaarsje voor jouw opa?

Slide 27 - Open question

(raden t.t.) 5. Je ......... nooit wat ik morgen ga doen.

Slide 28 - Open question

(worden t.t.) 6.Maryam ..... bijna 13.

Slide 29 - Open question

(worden t.t.) 7. De snelle spits .... gelanceerd met een diepe pass.

Slide 30 - Open question

Herhaling PV TT
1. Het feest ........... uitgesteld. (zijn)
2. Deze wedstrijd ............ mij ontzettend. (vervelen)
3. Mijn zusje .............. niet meer in Sinterklaas. (geloven)
4. ................. hij dat wel leuk om te doen? (vinden)
5. Mila ............... te weinig tijd aan haar huiswerk. (besteden)

Slide 31 - Slide

Verder oefenen met wat je hebt geleerd
Maak opdracht 2 t/m

Slide 32 - Slide