Semana 15 Unidad 3 Lección 1 La familia de Óscar

                                 ¡HOLA! ¿QUÉ TAL?
1 / 31
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

                                 ¡HOLA! ¿QUÉ TAL?

Slide 1 - Slide

Unidad 3 Mi familia
- Lección 1: La familia
- Lección 2: La casa
- Lección 3: Describir un cuarto + tareas domésticas

- Viernes, el 7 de junio: PO Vlog Unidad 3 (1x)
- Semana de pruebas: Prueba Unidad 3 (1x)

Slide 2 - Slide

Objetivos Doelen
Después de esta clase... Na deze les...

1. ...sé nombrar los miembros de la familia en español weet ik de familieleden te benoemen in het Spaans
2. ... sé sacar información sobre una familia de un fragmento auditivo kan ik informatie over een familie uit een 
luisterfragment halen

Slide 3 - Slide

La familia de Óscar (LT 52)
Welke woorden weet je al voor familieleden in het Spaans?
Mira y escucha bien. Contesta las preguntas. Kijk en luister goed en beantwoord de vragen.

1. ¿Con quién(es) vive Óscar? ¿Por qué? Met wie woont Oscar? Waarom?

2. ¿De quién(es) más habla y qué cuenta? Over wie (welke familieleden) praat hij nog meer en wat vertelt hij over hen?

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

La familia de Óscar (LT 52)
Mira y escucha bien. Contesta las preguntas. Kijk en luister goed en beantwoord de vragen.

1. ¿Con quién(es) vive Óscar? ¿Por qué? Met wie woont Oscar? Waarom?

2. ¿De quién(es) más hablay qué cuenta? Over wie (welke familieleden) praat hij nog meer en wat vertelt hij over hen?

Slide 6 - Slide

7

Slide 7 - Video

¡A trabajar! Aan het werk!
                                                    Haced LE p 47-49 ejs 1, 2, 3, 6.

                                                     Después, corregimos. 


Slide 8 - Slide

00:26
Oscar woont...
A
om de week bij zijn vader en bij zijn moeder
B
bij zijn vader
C
bij zijn moeder
D
bij zijn grootouders

Slide 9 - Quiz

00:32
El ... de Óscar se llama Iván.
A
madre
B
abuelo
C
hermano
D
papá

Slide 10 - Quiz

00:35
La ... de Óscar se llama Matilde.
A
madre
B
hermana
C
tía
D
abuela

Slide 11 - Quiz

00:41
La esposa del papá de Óscar se llama Bea. ¿Quién es Bea? Mira LT 52.
A
Bea is zijn moeder.
B
Bea is de vrouw van zijn vader.
C
Bea is zijn oudere zus.
D
Bea is de zus van zijn vader.

Slide 12 - Quiz

00:51
¿Quiénes son?
A
Zijn oma en zijn oom.
B
Zijn stiefmoeder en zijn vader.
C
Zijn oma en zijn broer.
D
Zijn oma en zijn vader.

Slide 13 - Quiz

00:57
Mateo y Natalia son...
A
sus medio hermanos
B
los hijos de Bea
C
sus abuelos
D
sus padres

Slide 14 - Quiz

01:02
¿Quién es Bea?
A
La madre de Óscar
B
La hija de Óscar
C
La abuela de Óscar
D
La madre de Natalia

Slide 15 - Quiz

Lees de zinnen op LT p 52 en leid de betekenis van de vergedrukte woorden af uit de context.
nieto
mujer
exmarido
medio hermana
halfzus
vrouw
voormalige echtgenoot
kleinzoon

Slide 16 - Drag question

Deberes Huiswerk
- maken en nakijken: LE p 47-49 ej. 1,2,3,6

- leren: woordenlijst blokje 'La familia-De familie'

Slide 17 - Slide

¡Hasta luego!

Slide 18 - Slide

                                 ¡HOLA! ¿QUÉ TAL?

Slide 19 - Slide

Objetivos Doelen
Después de esta clase... Na deze les...

1. ... los miembros de la familia ken ik de familieleden
2. ... hablar sobre familia kan ik praten over familie
3. ...sé los pronombres posesivos weet ik de bezittelijke voornaamwoorden

Slide 20 - Slide

Pronombres Voornaamwoorden
Wat waren ook alweer de persoonlijke voornaamwoorden in het enkelvoud? Hoe vertaal je 'ik', 'jij', 'hij' en 'zij'?

Slide 21 - Slide

Pronombres Voornaamwoorden
Wat waren ook alweer de persoonlijke voornaamwoorden in het enkelvoud? Hoe vertaal je 'ik', 'jij', 'hij' en 'zij'?

yo -- él - ella

Slide 22 - Slide

Pronombres Voornaamwoorden
Om aan te geven van wie iets is, gebruik je:

yo (ik)
mi / mis
mijn
tú (jij)
tu / tus
jouw
él, ella(hij/zij)
su / sus
zijn/haar

Slide 23 - Slide

Pronombres Voornaamwoorden
Om aan te geven van wie iets is, gebruik je:




mi / mis
mijn
tu / tus
jouw
su / sus
zijn/haar
- ¿Cómo se llaman tus padres?
- Mi madre se llama Silvia y mi padre se llama Miguel.

Slide 24 - Slide

Pronombres Voornaamwoorden
Om aan te geven van wie iets is, gebruik je:

nosotros, nosotras
(wij)
nuestro / nuestra / nuestros / nuestras
ons/onze
vosotros, vosotras
(jullie)
vuestro / vuestra / vuestros / vuestras 
jullie
ellos, ellas
(zij mv)
su / sus
hun

Slide 25 - Slide

Pronombres Voornaamwoorden
Om aan te geven van wie iets is, gebruik je:












nuestro / nuestra / nuestros / nuestras
ons/onze
vuestro / vuestra / vuestros / vuestras 
jullie
su / sus
hun
- ¿Es grande vuestra casa?
- No, nuestra casa es pequeña.

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

¡Manos a la obra! Aan het werk!
Voer een kort gesprekje over jouw familie met een klasgenoot.
- Vraag/vertel hoe je vader/moeder heet.
- Vraag/vertel hoe je (half)broer(s)/(half)zus(sen) heten.
- Vraag/vertel hoe oud ze zijn.
- Vraag/vertel hoe je opa/oma/oom/... heet.  

Aan het einde van de les: twee gesprekjes voor de klas!

Slide 28 - Slide

Deberes Huiswerk
- maken en nakijken: LE p 49-51 ej. 5, 7, 10

- leren: woordenlijst blokjes 'La familia - De familie'  en
'Los posesivos - De bezittelijke voornaamwoorden'
 

Slide 29 - Slide

¡Hasta luego!

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide