H2.1 De industriële revolutie

2.1 De industriële revolutie
H2.1 A+B
Blz. 54 t/m 57
Maken opdr. 1 t/m 10

1 / 43
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

2.1 De industriële revolutie
H2.1 A+B
Blz. 54 t/m 57
Maken opdr. 1 t/m 10

Slide 1 - Slide

Hoe verdiende Nederland geld vóór de industrialisatie? Met...
A
Akkerbouw en veeteelt
B
Huisnijverheid en industrie
C
Industrie en veeteelt
D
Huisnijverheid en landbouw

Slide 2 - Quiz

Wat zijn gevolgen van de industrialisatie in Nederland?
A
Aanleg waterwegen en spoorlijnen
B
Kinderarbeid
C
Lage lonen
D
A, B en C zijn goed

Slide 3 - Quiz

Wat is een verklaring voor de late industrialisatie van Nederland
A
Nederland had een hele sterke handel waardoor industrie niet meteen nodig was.
B
Nederland had heel weinig mensen die werk zochten.
C
België was een stuk rijker

Slide 4 - Quiz

Welke koning begon met de industrialisatie van Nederland?
A
Willem I
B
Willem II
C
Willem III
D
Willem IV

Slide 5 - Quiz

De industrialisatie begon in Nederland eerder dan in Engeland
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

Wanneer werd het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden opgericht
A
1813
B
1815
C
1848
D
1840

Slide 7 - Quiz

Hoeveel jaar heeft België bij het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden gehoord?
A
13
B
15
C
20
D
25

Slide 8 - Quiz

Verenigd koninkrijk der Nederlanden bestond uit de landen...
A
Nederland, Frankrijk en luxemburg
B
Nederland, België en Duitsland
C
Nederland, België en luxemburg
D
Nederland, België en Frankrijk

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Video

Opdracht-1a
Hieronder staan drie zinnen over Nederland vóór 1830. Maak de zinnen kloppend.
– In het noorden / zuiden waren steenkool en ijzererts te vinden, in het noorden / zuiden niet.
– In het noorden / zuiden hadden ondernemers geïnvesteerd in water- en windmolens.
– In het noorden / zuiden werden vanaf 1830 spoorwegen aangelegd, in het noorden / zuiden gebeurde dat later.

Slide 11 - Slide

Opdracht-1b
Leg uit waarom steenkool en ijzererts belangrijk zijn voor industrialisatie.
Steenkool
  • is nodig als brandstof voor stoommachines en hoogovens.
IJzererts 
  • is nodig om ijzer en staal van te maken, voor machines, spoorwegen en bruggen.

Slide 12 - Slide

Opdracht-1c
Tot 1860 was er in Nederland nauwelijks industrie. Daarvoor staan in vraag a drie oorzaken.
Wat is een vierde oorzaak?
  • De vierde oorzaak is dat door de hoge belastingen mensen weinig geld over hielden om producten te kopen.

Slide 13 - Slide

Opdracht-2a
Vul de juiste woorden in.
In het jaar .... werden Luxemburg, België en Nederland samengevoegd tot één land.
De bestuursvorm van dat land was een ....... In het jaar .....
scheidden de Belgen zich af.
Koning Willem I was alleen nog koning over ......

Slide 14 - Slide

Opdracht-2a
Vul de juiste woorden in.
In het jaar 1815 werden Luxemburg, België en Nederland samengevoegd tot één land.
De bestuursvorm van dat land was een monarchie/ koninkrijk. In het jaar 1830
scheidden de Belgen zich af.
Koning Willem I was alleen nog koning over het noorden/ Nederland.

Slide 15 - Slide

Opdracht-2b
Noem een economisch gevolg van de afscheiding van België voor Nederland.
  • Nederland had daardoor bijna geen industrie meer, want die bevond zich vooral in België.

Slide 16 - Slide

Opdracht-3
Maak de zinnen kloppend.
In België werd stoomkracht vooral gebruikt in de
industrie / landbouw / visserij. Bij de inpoldering
van het Haarlemmermeer werd stoomkracht
gebruikt voor de industrie / landbouw / visserij.
Die sector van de economie was in Nederland
toen niet meer / nog wel belangrijk.

Slide 17 - Slide

Opdracht-4
Leg uit waarom de oorlog slecht was voor de Nederlandse economie.
  • Door de oorlog ging de belasting verder omhoog en konden burgers nog minder producten kopen. Dat was slecht voor de economie.

Slide 18 - Slide

Opdracht-5
Een bewering: ‘Tussen 1860 en 1880 werd in Nederland windkracht vervangen door stoomkracht.’
Leg met behulp van bron 2 uit of deze bewering waar is of niet waar. Doe het zo:
De bewering is wel / niet waar, want in bron 2 zie je dat het aantal windmolens tussen 1845 en 1880 bijna gelijk blijft, terwijl
het aantal stoommachines stijgt.

Slide 19 - Slide

B Industrie in Nederland
Opdrachten 6 t/m 10

Slide 20 - Slide

Opdracht-6
De eerste fabrieken van Nederland stonden in
Twente.
Waarom bouwden ondernemers deze fabrieken
juist in Twente? Noem twee redenen.
  1. Veel inwoners konden spinnen en weven.
  2. De lonen waren er laag.

Slide 21 - Slide

Opdracht-6
Wat past bij de periode 1830-1860 en wat bij de
periode na 1860?
– Een netwerk van spoorwegen: 1830-1860 / na 1860
– De eerste stoomtrein: 1830-1860 / na 1860
– Geen huisnijverheid meer: 1830-1860 / na 1860
– Groei suikerfabrieken: 1830-1860 / na 1860
– Eerste textielfabrieken in Twente: 1830-1860 / na 1860

Slide 22 - Slide

Opdracht-6
Wat past bij de periode 1830-1860 en wat bij de
periode na 1860?
– Een netwerk van spoorwegen: na 1860
– De eerste stoomtrein: 1830-1860
– Geen huisnijverheid meer: na 1860
– Groei suikerfabrieken: na 1860
– Eerste textielfabrieken in Twente: 1830-1860 

Slide 23 - Slide

Opdracht-7a
In de leertekst staan drie oorzaken voor de industrialisatie van Nederland. Onderstreep de drie signaalwoorden die deze oorzaken aangeven.

Slide 24 - Slide

Opdracht-7b
De kolonie Nederlands-Indië en de industrialisatie van Nederland hebben met elkaar te maken. Geef daarvan drie voorbeelden.
Gebruik in je antwoord de volgende woorden:
infrastructuur • belastingen • afzetgebied.

Slide 25 - Slide

Opdracht-8
Gebruik in je antwoord de volgende woorden:
infrastructuur • belastingen • afzetgebied.
infrastructuur
  • Met geld uit Nederlands-Indië kon Nederland de infrastructuur uitbreiden.
belastingen
  • Door geld uit Nederlands-Indië konden de belastingen in Nederland omlaag en nam de vraag naar producten toe.

Slide 26 - Slide

Opdracht-8
Gebruik in je antwoord de volgende woorden:
infrastructuur • belastingen • afzetgebied.
afzetgebied
  • Nederlands-Indië was een belangrijk afzetgebied voor de textielindustrie.


Slide 27 - Slide

Opdracht-9a
De windmolens werden kort na het maken van de foto niet meer gebruikt. Bedenk een voordeel én een nadeel van een stoom-machine in vergelijking met een windmolen.
Voordeel: 
  • een stoommachine is niet afhankelijk van de wind, maar werkt altijd.
Nadeel: 
  • een stoommachine heeft steenkool nodig en dat kost geld.


Slide 28 - Slide

Opdracht-9b
Waarom is de situatie op deze foto kenmerkend voor de industrialisatie in Nederland?
  • Ondernemers hadden geld in molens geïnvesteerd. Daarom stapten zij pas laat over op stoomkracht. Dat zie je op deze foto.


Slide 29 - Slide

Opdracht-10
Hieronder staat een aantal veranderingen.
Geef voor elke verandering een verklaring.
– In Nederlands-Indië sloten veel werkplaatsen waar textiel gemaakt werd.
Verklaring: 
  • Nederland verkocht in Nederlands-Indië goedkope textiel uit Nederlandse fabrieken. Werkplaatsen gingen daardoor failliet.

Slide 30 - Slide

Opdracht-10
– In West-Nederland kwam de industrialisatie later op gang dan in Oost-Nederland.
Verklaring: 
  • in West-Nederland lagen de lonen hoger, dus was het oosten aantrekkelijker voor ondernemers.

Slide 31 - Slide

Opdracht-10
– Toen de industrialisatie in Nederland op gang
was gekomen, groeiden ook de machinebouw en
de ijzerindustrie.
Verklaring: 
  • als een land industrialiseert, gaat het produceren met machines. Daarvoor zijn ijzer nodig en fabrieken die machines bouwen.

Slide 32 - Slide

Huiswerk
H2.1C Ondernemers en arbeiders
Blz. 58 en 59;
Maken opdr. 11 t/m 15


Slide 33 - Slide

Opdracht-11
Ondernemers en arbeiders werden belangrijker.
Noem van elke groep vier kenmerken. Zeg iets over
hun bezit, woonsituatie, werk en gezondheid.


Slide 34 - Slide

Opdracht-12a
a.
Waarom protesteerden arbeiders niet tegen de slechte arbeidsomstandigheden?
  • Als de arbeiders dat deden, werden ze ontslagen.


Slide 35 - Slide

Opdracht-12b
Noem twee redenen waarom arbeiders niet naar betere woningen verhuisden.
  • Een betere woning was te duur.
  • Ze moesten vlak bij de fabriek wonen, want er was geen openbaar vervoer.


Slide 36 - Slide

Opdracht-13
Kinderen van arbeiders werden minder oud dan kinderen van ondernemers. Noem daarvoor twee oorzaken.
  • Arbeiderskinderen stierven vaker aan besmettelijke ziekten, vanwege een gebrek aan hygiëne.
  • Ze deden al jong zwaar werk, daardoor verzwakten ze.


Slide 37 - Slide

Opdracht-14a
Leg met behulp van de bron uit wat arbeidsdeling is.
  • Op de bron zie je dat de meisjes niet een hele schoen maken, maar ze lijmen alleen de schoenen. Dat is een deel van de fabricage, dus arbeidsdeling.

Slide 38 - Slide

Opdracht-14b+c
b.
Noem een nadeel van arbeidsdeling voor de arbeiders.
  • Het werk is simpel en eentonig.

c.
Noem een voordeel van arbeidsdeling voor de ondernemers.
  • Het is goedkoper, want het in elkaar zetten van één schoen gaat sneller en er is geen dure vakman nodig.

Slide 39 - Slide

Opdracht-15a
Waarom passen de arbeiders hun werkwijze niet aan?
  • Het gebruiken van een tang kost meer tijd, dan daalt hun loon en zouden dan minder verdienen.

Slide 40 - Slide

Opdracht-15b
Waarom heeft de ondernemer niets aan deze situatie gedaan?
  • Het werk veiliger maken zou hem geld kosten. Daarom doet hij dat niet.

Slide 41 - Slide

Opdracht-15c
Bedenk twee maatregelen om de situatie van de arbeiders te verbeteren.
Bijvoorbeeld: 
  • Arbeiders worden per uur betaald en niet per bord. 
  • De regering verbiedt werken met giftige stoffen zonder bescherming.

Slide 42 - Slide

Huiswerk
H2.2A Samen sterk

Lezen blz. 60 en 61
maken opdr. 1 t/m 5

Slide 43 - Slide