oefenen voor toetsweek 3 Unité 5

Bonjour tout le monde!
Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
Nous allons nous préparer au test!

       -- > het werkwoord CONNAÎTRE
-- > trappen van vergelijking
Toetsstof Unité 5 Apprendre 1,2,3,4,5, 6, 8
1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bonjour tout le monde!
Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
Nous allons nous préparer au test!

       -- > het werkwoord CONNAÎTRE
-- > trappen van vergelijking
Toetsstof Unité 5 Apprendre 1,2,3,4,5, 6, 8

Slide 1 - Slide

Het onregelmatige werkwoord 'connaitre'
Doel: je weet hoe het werkwoord connaitre (=kennen) vervoegd wordt in drie verschillende tijden. 

Slide 2 - Slide

Wat betekent connaître ?
A
zien
B
weten
C
kennen
D
kunnen

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

Ik ken
A
Je connais
B
Je connait
C
Je connaisse
D
je conais

Slide 5 - Quiz

wij kennen
A
on connais
B
on connaissons
C
nous connait
D
nous connaissons

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Hij kende
A
Il connaissais
B
Il connaissait
C
Il connaissent
D
il connaissont

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Wij hebben gekend
A
Nous avons conné
B
Nous avons connu
C
Nous avons connus
D
nous avez connu

Slide 10 - Quiz

Kennen jullie Louise?
A
Vous connaissiez Louise?
B
Vous connaissons Louise?
C
Vous connaissez Louise?
D
Nous connaissez Louise?

Slide 11 - Quiz

schrijf nu zelf:
Hij kent

Slide 12 - Open question

schrijf nu zelf:
hij heeft gekend

Slide 13 - Open question

Waarover zegt een bijwoord iets?

Slide 14 - Mind map

welke 4 letters zet ik in het Frans achter een bijvoeglijk naamwoord om er een bijwoord van te maken?

Slide 15 - Open question

Wat moet ik doen als ik een bijwoord wil maken maar het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een klinker?
A
gewoon eraan vast plakken
B
de vrouwelijke vorm gebruiken
C
niks
D
dan kan ik geen bijwoord maken

Slide 16 - Quiz

wat is het juiste bijwoord bij het bijvoeglijk naamwoord "sérieux"
A
sérieux
B
sérieument
C
sérieusement
D
sérieuxement

Slide 17 - Quiz

...., je trouve le livre nul.
(honnête= eerlijk)

Slide 18 - Open question

Vous pouvez parler ...
(langzaam = lent)?

Slide 19 - Open question

Hij speelt goed.
A
Il joue bon
B
Il joue bien
C
Il joue mal
D
Il joue bonnement

Slide 20 - Quiz

Je parle ...... (snel)
A
rapidement
B
rapide

Slide 21 - Quiz

Je parle ... anglais. (slecht)
A
mauvais
B
mal
C
mauvaisement
D
pas bien

Slide 22 - Quiz

Snap je het bijwoord?
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll