This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
4.3 Rekenen aan zoutoplossingen
Slide 1 - Slide
Planning
Vragen over 4.2?
Lees pagina 95
Verdunnen
Oplossing maken --> Reken er maar op!
Aan de slag
Slide 2 - Slide
Vragen over 4.2?
Slide 3 - Mind map
Lees uit 4.3 pag 95 en begin 96. Klaar? Neem 'zo doe je dat' door.
Wat lees je erover?
Zelfstandig bedenken en daarna in DUO's
Slide 4 - Slide
Molariteit vs [ion]
Definities
Molariteit: hoeveelheid van een stof per volume-eenheid in mol/l
[ion]: de concentratie van een ion in een oplossing in mol/l
We lossen 0,4 mol calciumchloride op in 1 liter water
Reactievergelijking:
CaCl2 (s)
Ca2+ (aq)
+
2 Cl-(aq)
Verhoudingen
1
1
2
Molariteit
0,4 M
Concentratie ionen
0,4mol/l
0,8 mol/l
Slide 5 - Slide
Concentratie
Slide 6 - Slide
Verdunnen
Verdunnen: toevoegen van water waardoor de [ion] afneemt.
Hoeveelheid deeltjes per volume eenheid wordt minder
Slide 7 - Slide
Oplossen: hoe doe je dat?
Welke molariteit heb je nodig?
Wat is het volume van je maatkolf?
Bereken het aantal mol stof om in de maatkolf de gevraagde molariteit te kunnen maken.
Bereken hoeveel gram vaste stof je op moet lossen.
Weeg de hoeveelheid stof heel nauwkeurig af
Breng de stof zonder te morsen over in de maatkolf.
Hij doet de maatkolf halfvol water en lost het zout op door te zwenken
Vul de maatkolf nauwkeurig tot de maatstreep.
Belangrijk!
De meniscus moet tegen het volumestreepje aanliggen.
Zorg dat de meniscus op ooghoogte is als je het volume afleest
Slide 8 - Slide
Hoeveel g bariumnitraat moet je afwegen voor 300 mL oplossing met [NO3⁻] = 0,140 mol L−1?
Slide 9 - Open question
Andrin meet 50 mL van een voorraadoplossing van 0,15 M natriumhydroxide af en doet daar 1,00 L water bij. Wat is de concentratie van de nieuwe oplossing?