For today, you had to finish ex. 48 until 54 on p. 120
Slide 3 - Slide
Learning goals
At the end of this lesson, you understand grammar; My, your.
At the end of this lesson, you know what the present continuous is and how to use it in a sentence.
Slide 4 - Slide
Bezittelijke voornaamwoorden
Als je wilt uitdrukken dat iets van jou (of van iemand anders) is, kun je bezittelijke voornaamwoorden (possessive pronouns) gebruiken, zoals jouw, mijn, zijn.
1. Mijn hond > My dog.
2. Haar huis > ....... home.
3. Onze kat > ...........
Slide 5 - Slide
Bezittelijke voornaamwoorden (2)
I > My > I can't find my books.
You > Your > You walk your dog.
She > Her > She likes her friend.
He > His > He loves his mom.
It > Its > It licks its tail.
We > Our > .............
They > Their > .............
Slide 6 - Slide
Present continuous (1)
Slide 7 - Slide
Present continuous (2)
We gebruiken de present continuous als iets nu aan de gang is, of bezig is. In het Nederlands zeg je vaak: 'aan het..'
Vorm = To be (am/is/are) + werkwoord + ing
I am writing > Ik ben aan het schrijven.
She is not writing > Zij is niet aan het schrijven.
What are they doing? > Wat zijn zij aan het doen?
Slide 8 - Slide
Let's practice
Schrijf 1 bevestigende en 1 ontkennende zin op, in de present continuous en gebruik het werkwoord: Sing
Dit doe je in het Engels.
timer
2:00
Slide 9 - Slide
Check in duo's
Show your neighbour which 2 sentences you have written down and read it out loud.
Can you find any mistakes in the sentences?
Is the form correct? > To be (am/is/are) + werkwoord + ing
Is the spelling correct?
Slide 10 - Slide
Work time
Do exercise 55 until 58 on p.122 in your workbook.
First 5 minutes in silence!
Done? Online new interface > Unit 3 lesson 4: practise more vocab, grammar & phrases!
timer
5:00
Slide 11 - Slide
Homework
Wednesday the 24th of January
Do exercise 55 until 58 on p.122 in your workbook.