This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 4
Werk aan de winkel!
Slide 1 - Slide
4.1 Sta je sterk in je werk?
Gebruik uit je boek de begrippenlijst op blz. 123.
Slide 2 - Slide
In welke wet staan regels over werktijden?
A
Algemene Ouderdomswet
B
Arbeidstijdenwet
C
Arbeidsomstandighedenwet
D
Wet Minimumjeugdloon
Slide 3 - Quiz
Wat is de arbowet?
A
Wet met regels voor werk- en rusttijden.
B
Wet met regels voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden.
C
Tijd tussen het moment waarop je ontslag neemt of krijgt en de einddatum van je baan.
D
Het juiste antwoord staat er NIET bij
Slide 4 - Quiz
In de ...... staan regels voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden.
A
Arbowet
B
Arbeidstijdenwet
C
WerkloosheidsWet (WW)
D
Arbeidswet
Slide 5 - Quiz
Een werkgever kan bij een sollicitatie verschillende redenen hebben om iemand niet aan te nemen. Welke van de volgende redenen is in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling?
A
De sollicitant vraagt een te hoog salaris.
B
De sollicitant is te oud.
C
De sollicitant heeft de verkeerde opleiding.
D
De sollicitant heeft te weinig ervaring.
Slide 6 - Quiz
4.2 Waar kun je werken?
Slide 7 - Slide
Wat is het grootste verschil tussen een vaste en een tijdelijke baan?
Slide 8 - Open question
Hoeveel eigenaren heeft een vof?
A
één eigenaar
B
twee eigenaren
C
twee of meer eigenaren
D
Dat wordt bepaald door het aantal aandeelhouders
Slide 9 - Quiz
Wat is het grootste verschil tussen een eenmanszaak/vof en een bv/nv?
Slide 10 - Open question
Slide 11 - Slide
4.3 Kun je aan het werk?
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
Wie zijn de vragers naar arbeid?
A
werknemers
B
werkgevers
Slide 14 - Quiz
In een vacature staat het aanbod van arbeid.
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quiz
Welke beroepen kom je tegen in de tertiaire sector?
A
kapper
B
boer
C
taxichauffeur
D
leraar
Slide 16 - Quiz
Wat is een krappe arbeidsmarkt?
A
Er zijn geen vacatures of werkzoekenden.
B
Er zijn meer werkzoekenden dan vacatures.
C
Er zijn meer vacatures dan werkzoekenden.
D
Er zijn evenveel werkzoekenden als vacatures.
Slide 17 - Quiz
Bij een krappe arbeidsmarkt zullen de lonen
A
dalen
B
stijgen
C
lonen zullen niet veranderen
Slide 18 - Quiz
Wat hoort niet thuis in de quartaire sector?
A
ziekenhuis
B
brandweer
C
school
D
bank
Slide 19 - Quiz
4.4 Werk voor iedereen?
Slide 20 - Slide
Conjuncturele werkloosheid ontstaat:
Leg uit!
A
als consumenten meer geld hebben
B
als consumenten minder geld hebben
C
als bedrijven meer geld hebben
D
als bedrijven minder geld hebben
Slide 21 - Quiz
UWV
Wat doet het UWV?
- Als werkzoekenden schrijf je in bij het UWV.
- Het UWV regelt de werknemersverzekeringen.
- Het UWV bemiddelt tussen werkgevers en werkzoekenden!
Je krijgt een toetsvraag over het UWV!
Slide 22 - Slide
Welke van de onderstaande ontwikkelingen heeft structurele werkloosheid tot gevolg?
A
De afgelopen jaren is het slechter gegaan met de economie
B
Door vergrijzing krimpt de beroepsbevolking
C
Veel bedrijven verplaatsen de productie naar lagelonenlanden
D
Vernieuwende bedrijven zorgen voor vraag naar arbeid
Slide 23 - Quiz
Van welk soort werkloosheid is sprake? "Tijdens perioden van crisis...."
A
regionale werkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
D
conjuncturele werkloosheid
Slide 24 - Quiz
Wat is structurele werkloosheid?
A
Dat een bepaald beroep helemaal verdwijnt en dus veel mensen op straat staan
B
Dat mensen elk deel van het jaar dezelfde soort werkloosheid hebben
C
Dat mensen arbeidsongeschikt zijn
D
Dat mensen slechts in bepaalde seizoenen geen werk hebben
Slide 25 - Quiz
Nu maken......
Samenvatting blz. 122.
Gebruik de begrippen van blz. 123.
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Hoe goed heb je H4 al geleerd?
Ik weet alle begrippen
Ik weet alle begrippen en omschrijvingen
Ik weet alle begrippen en omschrijvingen en formules
Ik heb alles geleerd en ik heb geoefend met de opdrachten