Gouden Eeuw Herhaling

De Gouden Eeuw
1 / 37
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

De Gouden Eeuw

Slide 1 - Slide

Hoe leer ik?
- Leer het tekstboek / de gemaakte samenvatting/bekijk de aantekeningen/begin op tijd
- Bekijk en oefen met de opdrachten en de onderdelen van test jezelf 
- Maak de oefentoets opdrachten

Slide 2 - Slide

Is er op dit moment nog iets onduidelijke over de inhoud van de stof?

Slide 3 - Open question

Welke eeuw was de Gouden Eeuw?
A
15e eeuw
B
16e eeuw
C
17e eeuw
D
18e eeuw

Slide 4 - Quiz

Welke groep mensen was het rijkst in de Gouden Eeuw?
A
Kooplieden
B
Regenten
C
Ambachtslieden
D
Bedelaars

Slide 5 - Quiz

Hoe noemen we de handel tussen de drie werelddelen uit die tijd?
A
Slavenhandel
B
Vierkanthandel
C
Gouden Eeuw
D
Driehoekshandel

Slide 6 - Quiz

➤Nederland was vóór 1600 al een echt handelsland. Nederlanders handelden in de zestiende eeuw met landen in Noord-, Oost én Zuid-Europa. Waar kwamen de producten vandaan?
Nederland
Noord- en Oost-Europa
Zuid-Europa
kaas
wijn
hout
melk
leer
graan
olijfolie

Slide 7 - Drag question


➤Waar of niet waar?

Omdat alle kleine compagnieën de goedkoopste wilden zijn, daalden de prijzen van specerijen. Daarvan werd niemand rijk.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz


➤Waar of niet waar?

In de Gouden Eeuw was ongeveer 40% van de Amsterdammers afkomstig uit het buitenland.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz


➤Waar of niet waar?

De VOC had veel werknemers nodig. Dat trok buitenlanders aan, die in hun eigen land geen werk konden vinden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

Welke onderneming deed aan driehoekshandel?
A
VOC
B
WIC

Slide 11 - Quiz

Wie kochten er schilderijen in de Gouden Eeuw?
A
De rijke handelaren
B
De adel
C
De geestelijken
D
Bijna iedereen

Slide 12 - Quiz

Wat is specialisatie?
A
Als je een speciale werknemer bent
B
Als je nog maar één product gaat maken
C
Als je nog maar één product gaat kopen
D
Als je nog maar één werknemer hebt

Slide 13 - Quiz

Welke zin is onjuist?
A
De Gouden eeuw is in de 17e eeuw
B
De Republiek bestond uit 9 gewesten
C
De Staten-Generaal is het hoogste bestuur van de Republiek
D
De raadspensionaris was erg belangrijk

Slide 14 - Quiz

I Amsterdam vond het niet leuk dat Antwerpen in Spaanse handen kwam.
II Willem van Oranje vond het jammer dat Antwerpen in Spaanse handen kwam.

A
Beide zijn goed
B
Beide zijn fout
C
I is goed en II is fout
D
I is fout en II is goed

Slide 15 - Quiz

Wie waren de grote concurrenten voor de WIC?
A
Portugezen, Spanjaarden en Engelsen
B
Spanjaarden, Fransen en Duitsers
C
Engelsen, Fransen en Spanjaarden
D
Spanjaarden, Duitsers en Portugezen

Slide 16 - Quiz

Wanneer werd de WIC opgericht?
A
1621
B
1585
C
1602
D
1648

Slide 17 - Quiz

Wat waren de twee belangrijkste redenen voor de immigratie in de Republiek in de zeventiende eeuw?
A
welvaart en godsdienstvrijheid
B
hoge bevolkingsdichtheid en welvaart
C
godsdienstvrijheid en democratie
D
godsdienstvrijheid en lage bevolkingsdichtheid

Slide 18 - Quiz

Wie hadden de meeste macht in de Nederlandse Republiek?
A
De koning en zijn hofhouding
B
De regenten uit rijke families
C
De hardwerkende mannen en vrouwen

Slide 19 - Quiz

Producten opslaan om later te verhandelen noem je:
A
Handelskapitalisme
B
Stapelmarkt
C
VOC-principe
D
de Beurs

Slide 20 - Quiz


Een schip dat vanuit de landen rond de Oostzee naar Amsterdam vaart, is geladen met:
A
kaas, textiel en vis
B
wijn en olie
C
specerijen
D
graan en hout

Slide 21 - Quiz

De Staten Generaal gaf de VOC speciale rechten:
A
handelsmonopolie
B
vrede sluiten en oorlog voeren
C
aandelen verkopen
D
een multinational

Slide 22 - Quiz

In welk opzicht was de VOC uniek in de wereld?
A
Eerste bedrijf met winst uit handel
B
Eerste bedrijf met aandelen
C
Eerste bedrijf in de handel met specerijen
D
Eerste bedrijf in de handel met slaven

Slide 23 - Quiz

Welke zin hoort NIET bij de Staten-Generaal uit de Gouden Eeuw?
A
Hierin namen 7 gewesten samen beslissingen
B
Holland had de meeste macht in de Staten Generaal
C
Hierin werden beslissingen over binnenlandse en buitenlandse politiek
D
Hierin zaten alleen regenten.

Slide 24 - Quiz

Koning Lodewijk XIV regeerde. Welk woord past het beste bij hem?
A
monarchie
B
democratie
C
absolutisme
D
dictatuur

Slide 25 - Quiz

Hoe heet de manier van regeren van de Franse koning?
A
Resolutisme
B
Radicalisme
C
Fantasisme
D
Absolutisme

Slide 26 - Quiz

Vanuit waar bestuurde Lodewijk XIV Frankrijk?
A
Parijs
B
Versailles
C
Madrid
D
Brussel

Slide 27 - Quiz

Raadspensionaris
A
opperbevelhebber Staatse leger
B
hoofd van Staten-Generaal
C
benoemt regenten
D
bepaalt militair beleid

Slide 28 - Quiz

Welk begrip past bij het plaatje?
A
Vorsten
B
Koningen
C
Bestuurders
D
Regenten

Slide 29 - Quiz

Welke handel wordt de moedernegotie genoemd?
A
de VOC
B
de oostzeehandel
C
de WIC

Slide 30 - Quiz


Als je eerst geld investeert, om daarna winst te maken noem je dat .. 
A
Driehoekshandel
B
Piraterij
C
Handelskapitalisme
D
Kaapvaart

Slide 31 - Quiz


Wanneer was het rampjaar?
A
1648
B
1658
C
1672
D
1700

Slide 32 - Quiz

de Gouden Eeuw:
wel of niet?
A
wel
B
niet

Slide 33 - Quiz

In de Gouden Eeuw was er veel verschil tussen rijk en arm.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 34 - Quiz

Herken jij de stijl van de Gouden eeuw?
Kunst uit de Gouden Eeuw
Kunst uit een ander tijdperk

Slide 35 - Drag question

Regering waarbij de macht van de vorst door niets wordt beperkt
Hoogste dienaar van een staat, lid van een regering
Regering van een kleine groep bevoorrechte personen
Overheidsbestuurder
Staten
Tijd zonder stadhouder
Absolutisme
Minister
Oligarchie
Regent
Bestuur van een gewest
Stadhouderloos tijdperk

Slide 36 - Drag question

VOC
WIC/ Driehoekshandel
Havenstad Amsterdam
Stapelmarkt

Slide 37 - Drag question