Le verbe
'METTRE' (leggen, zetten)
Je mets Ik leg, zet
Tu mets Jij legt, zet
Il met Hij legt, zet
Elle met Zij legt, zet
On met Wij leggen, zetten;
Men legt, zet
Nous mettons Wij leggen, zetten
Vous mettez Jullie leggen, zetten/U legt, zet
Ils mettent Zij leggen, zetten
Elles mettent Zij leggen, zetten