12.2 Het zit in de familie

Hoofdstuk 12
Erfelijkheid en evolutie
1 / 48
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 12
Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Slide

Programma van de les
Terugblik 12.1 + extra uitleg van de verdieping 

Start paragraaf 12.2

Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Slide

Eigenschappen in het DNA
Eigenschappen die je kunt zien.
Met één van dit type gen krijg je altijd het fenotype er van.
Je hebt twee van dit type genen nodig om het fenotype te krijgen.
Wanneer je twee dezelfde genen hebt noem je dat...
Wanneer je twee verschillende genen hebt noem je dat...
Twee evensterke genen noem je...
Fenotype
Genotype
Homozygoot
Heterozygoot
Intermediair
Dominant
Recessief

Slide 3 - Drag question

Het Genotype AA betekend?
A
Hetrozygoot
B
Homozygoot recessief
C
Homozygoot Dominant

Slide 4 - Quiz

Als een eigenschap zwakker is dan een andere eigenschap is het
A
Hetrozygoot
B
Homozygoot
C
Dominant
D
Recessief

Slide 5 - Quiz

Bij katten komen twee bloedgroepen voor.
Bloedgroep A is dominant (R) en Bloedgroep B is recessief (r).

Welke bloedgroep heeft een kat die hetrozygoot is voor deze eigenschap?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep 0
D
Bloedgroep AB

Slide 6 - Quiz

Een vrouw en een man hebben samen 4 jongens. De vrouw is zwanger van nummer 5. Hoeveel kans is er dat ze weer een jongen krijgt.
A
20%
B
50%
C
80%
D
100%

Slide 7 - Quiz

Rex heeft bruine ogen en is heterozygoot voor de oogkleur.
Floor heeft blauwe ogen.
Rex en Floor krijgen vier kinderen: twee meisjes en twee jongens.

Bruin is dominant, blauw is recessief.

Wat is de kans dat de kinderen van Rex en Floor blauwe ogen hebben.
A
25%
B
50%
C
75%
D
0%

Slide 8 - Quiz

Klopt het kruisingschema die bij de vorige vraag hoort?
bruin = dominant
blauw = recessief
Rex (vader) = heterozygoot
Floor (moeder) = blauwe ogen
A
Juist
B
Onjuist
C
Snap hier niets van

Slide 9 - Quiz

Piet, de zoon van Rex en Floor trouwt met een vrouw met blauwe ogen.
Piet heeft bruine ogen. Wat is de kans op een kind met blauwe ogen geboren wordt?

bruin = dominant
blauw = recessief
Floor(oma) = blauwe ogen
A
0%
B
25%
C
50%
D
Ik snap hier niets van

Slide 10 - Quiz


Beide ouders zijn homozygoot, bruin is dominant, groen recessief.
Hoeveel kans is er op nakomelingen met groene ogen?

Tip: maak zelf een kruisingsthema...

A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 11 - Quiz

Wat is het intermediaire genotype?
A
KwKw
B
KrKr
C
KwKr
D
Roze

Slide 12 - Quiz

Wat is het intermediaire fenotype?
A
KwKw
B
KrKr
C
KwKr
D
Roze

Slide 13 - Quiz

Paragraaf 12.1
Onvolledig dominant: 
Beide fenotypen zijn even 
sterk (wit en rood)


Intermediair: Beide 
fenotypen komen tot 
uiting (dus roze)

Slide 14 - Slide

Wat is het intermediaire genotype?
A
KwKw
B
KrKr
C
KwKr
D
Roze

Slide 15 - Quiz

Wat is het intermediaire fenotype?
A
KwKw
B
KrKr
C
KwKr
D
Roze

Slide 16 - Quiz

Als je intermediair bent voor een eigenschap dan ben je hier heterozygoot voor?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Link

Paragraaf 12.1
Bloedgroepen

Slide 19 - Slide

Paragraaf 12.1
Bij bloedgroepen zijn er meerdere allelen. Het allel voor bloedgroep A en het allel voor bloedgroep B zijn onvolledig dominant. Als je beide allelen hebt krijg je bloedgroep AB.
Ook is er een recessief gen. Die zorgt voor bloedgroep 0 (nul eigenlijk)
Voor de bloedgroep wordt de letter 'I' gebruikt. Er is een allel IA, een allel IB en een recessief allel i. 

Slide 20 - Slide

Paragraaf 12.1
Voor bloedgroepen zijn er 3 allelen.
IA, IB en i
IA en IB zijn beide dominant over i
IA en IB zijn even sterk (onvolledig-dominant): er is dus een intermediair fenotype. (AB)

Slide 21 - Slide

Paragraaf 12.1

Slide 22 - Slide

Iemand met het genotype IA i heeft bloedgroep:
A
A
B
B
C
AB
D
0

Slide 23 - Quiz

Iemand met het genotype IA IB heeft bloedgroep:
A
A
B
B
C
AB
D
0

Slide 24 - Quiz

Iemand met het genotype i i heeft bloedgroep:
A
A
B
B
C
AB
D
0

Slide 25 - Quiz

Vader heeft IA IA
Moeder heeft IA i

Dochter heeft:
A
AB
B
A
C
A of AB
D
A of O

Slide 26 - Quiz

De kinderen van een man met bloedgroep A en een vrouw met bloedgroep AB kunnen de volgende bloedgroepen hebben:
A
Alleen AB
B
Alleen A of B
C
A, B of AB
D
A, B, AB of O

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Link

Paragraaf 12.1
Als er geen dominante of recessieve allelen
zijn, is er sprake van een intermediar 
fenotype.  (een tussenvorm tussen de 2 
allelen)

Slide 29 - Slide

Hoe kan het genotype van een Tonkinese kat opgeschreven zijn?
A
KbKb
B
KbKs
C
KsKs
D
KtKt

Slide 30 - Quiz

Vader heeft IA IA
Moeder heeft IA i

Dochter heeft:
A
AB
B
A
C
A of AB
D
A of O

Slide 31 - Quiz

De kinderen van een man met bloedgroep A en een vrouw met bloedgroep AB kunnen de volgende bloedgroepen hebben:
A
Alleen AB
B
Alleen A of B
C
A, B of AB
D
A, B, AB of O

Slide 32 - Quiz

Doelen van de les
De leerlingen weten hoe erfelijke aandoeningen ontstaan en hoe deze doorgegeven worden. 
De leerlingen kunnen uitleggen waarom meisjes bijna nooit kleurenblind zijn
De leerlingen kunnen een stamboom gebruiken bij erfelijkheid onderzoek. 

Slide 33 - Slide

aandoeningen op geslachtschromosoom
Aandoeningen op geslachtschromosoom
Erven via X chromosoom. Manen hebben er maar 1, waardoor ze meer ziektes kunnen erven
de meeste erfelijke ziektes zijn recessief

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Video

erfelijke aandoeningen
fouten in genen

monogeen: aandoening door 1 gen

dominant en recessieve overerving

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Video

stamboom
1 eigenschap in de familie vastleggen

vierkant is jongen
rondje is meisje

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Video

Persoon nummer 4 heeft als enige blauwe ogen (genotype is bb). De rest heeft bruine ogen. Van welke personen in deze stamboom kun je met zekerheid zeggen dat ze het genotype Bb hebben?
A
1 en 2
B
3 en 5
C
1 en 3
D
2 en 5

Slide 40 - Quiz

Uitleg vorige vraag
Ouders 1 en 2 krijgen een kind met een ander fenotype dan zij zelf hebben. Je weet dan dat het fenotype van de ouders dominant is.  Was het fenotype van de ouders recessief (bb) dan zijn alle kinderen ook bb. Dit is niet het geval. Dus beide ouders hebben sowieso de dominante eigenschap (B) en ze kunnen een kind krijgen met bb. Beide ouders moeten dan Bb zijn.  Kinderen 3 en 5 kunnen zowel Bb als BB zijn. Maak maar een kruisingschema van de ouders. 

Slide 41 - Slide

laten testen
wanneer er erfelijke aandoeningen in de familie zijn

centrum voor erfelijkheidsvoorlichting

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Video

In de afbeelding is een stamboom de overerving van albinisme bij een gezin weergegeven. De ouders uit dit gezin krijgen krijgen een vierde kind. Hoe groot is de kans dat dit kind geen pigment heeft?
A
100%
B
75%
C
50%
D
25%

Slide 44 - Quiz

Uitleg vorige vraag
Twee ouders met allebei pigment krijgen twee kinderen die albino zijn en een kind met pigment. Je weet dan dat pigment hebben dominant is (A) en albino recessief (a). Was pigment namelijk recessief, dan hadden beide ouders aa en krijgen alle kinderen dus ook aa. In dit geval zijn beide ouders Aa en kunnen ze dus zovel kinderen met pigment (AA of Aa) krijgen of kinderen die albino zijn (aa). Maak een kruisingschema met Aa x Aa en er komt dan uit dat er 25% kans is op aa en dus op een kind die albino is. 

Slide 45 - Slide

Bij muizen is het allel voor zwarte vachtkleur dominant over dat voor bruine vachtkleur. In de afbeelding is een stamboom getekend van een familie muizen. Er zijn individuen met bruine en zwarte vacht. Er wordt aangenomen dat geen mutatie heeft plaatsgevonden.

Van welk van de individuen 1, 2, 3 en 4 kan het allel voor bruine vachtkleur dat individu 5 van zijn ouders heeft geërfd, uiteindelijk afkomstig zijn?
A
alleen van muis 3
B
alleen van muis 1 of van muis 2
C
alleen van muis 2 of van muis 3
D
van muis 1, van muis 2, van muis 3 of van muis 4

Slide 46 - Quiz

Uitleg vorige vraag
In deze vraag gebruik ik de letter D en d voor dominant en recessief.

De ouders van muis 5 zijn zwart en dat is dominant, dus die zijn DD of Dd. Echter doordat de muizen 2 en 3 dd zijn moeten de ouders van muis 5 dus Dd zijn. 
Je weet dus dat de muizen 1 en 4 de D doorgeven aan de ouders van muis 5 en de muizen 2 en 3 de d doorgeven aan de ouders van muis 5.  Het allel van bruine vachtkleur (d)  bij muis 5 moet dus  uiteindelijk afkomstig zijn van muis 2 of 3.

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Video