Toetsvoorbereiding Wat is maatschappijleer?

1. Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Als je je mening geeft, vertel je altijd waarom je het niet eens bent met iemand anders.
2. Voor een goede mening heb je feiten nodig.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.
1 / 28
next
Slide 1: Quiz
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

1. Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Als je je mening geeft, vertel je altijd waarom je het niet eens bent met iemand anders.
2. Voor een goede mening heb je feiten nodig.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 1 - Quiz

“Vrouwen kunnen beter leidinggeven dan mannen.”
Deze uitspraak is een:
A
argument.
B
feit.
C
vooroordeel.

Slide 2 - Quiz

“PSV is beter dan Ajax, want ze hebben een betere keeper.”
Deze uitspraak is een

A
argument.
B
feit.
C
mening.

Slide 3 - Quiz

“Vrouwen kunnen niet goed autorijden.”
Deze uitspraak is een:

A
feit.
B
vooroordeel.
C
argument.

Slide 4 - Quiz

Een mening is goed als:
A
jijzelf het ermee eens bent.
B
er argumenten voor zijn.
C
iedereen het met je eens is.

Slide 5 - Quiz

. “De boot naar Texel vertrekt elk halfuur.”
Deze uitspraak is een ………… , want je kunt het controleren.
Welk woord is weggelaten?

A
feit.
B
vooroordeel.
C
argument.
D
mening.

Slide 6 - Quiz

Het verschil tussen een persoonlijk en een maatschappelijk probleem is dat de overheid zich:
A
niet met persoonlijke problemen bemoeit.
B
niet met maatschappelijke problemen bemoeit.

Slide 7 - Quiz

“De overheid bemoeit zich met persoonlijke problemen.”
Deze uitspraak is:

A
juist.
B
onjuist.

Slide 8 - Quiz

Welke zinnen zijn juist?

1. Als je een maatschappelijk probleem onderzoekt, is de eerste vraag: op welke manier kan het probleem worden opgelost?

2. Als je een maatschappelijk probleem onderzoekt, vraag je je ook af wie bij het probleem betrokken zijn.

A
Alleen 1 is juist.
B
Alleen 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 9 - Quiz

Er zijn persoonlijke problemen en maatschappelijke problemen.
Met een maatschappelijk probleem hebben veel mensen te maken. Noem twee andere kenmerken van een maatschappelijk probleem.

Slide 10 - Open question

Lees de tekst en beantwoord de vragen.Is wildplassen een persoonlijk probleem of een maatschappelijk probleem? Leg je antwoord uit.

Slide 11 - Open question

Lees de tekst en beantwoord de vragen.
Kies het juiste woord woord door en vul de zin aan.
De overheid bemoeit zich WEL / NIET met wildplassen, want …

Slide 12 - Open question

Lees het artikel en beantwoord de vragen.
a. Welke groep uit de tekst hoort bij Sari’s sociale
omgeving?
b. Over welke regel op Instagram heeft Sari het?
c. Wat voor soort regel is dit? Leg je antwoord uit.

Slide 13 - Open question

Leg met een voorbeeld uit wat een norm is.

Slide 14 - Open question

a. Welke waarde vindt de overheid
belangrijk?
b. Noem een norm die bij die waarde
past.

Slide 15 - Open question

c. De overheid en de frisdrankproducenten hebben
botsende belangen. Leg uit.

d. Wie heeft volgens jou de meeste macht in deze
situatie? Leg je antwoord uit.

Slide 16 - Open question

Wat is een goed voorbeeld van samenleven in het klein?
A
De maatschappij.
B
Sociale media.
C
Je gezin.
D
Nederland.

Slide 17 - Quiz

Een ander woord voor de maatschappij is:
A
Belangengroep.
B
Sociale omgeving.
C
Overheid.
D
Samenleving.

Slide 18 - Quiz

Welk voorbeeld gaat over een gedragsregel?
A
Je gaat naar school.
B
Automobilisten gaan opzij als er een ambulance aankomt.
C
Iemand die van rechts komt, geef je voorrang.
D
In de bus sta je op voor een bejaarde vrouw.

Slide 19 - Quiz

Bij welk van de onderstaande voorbeelden gaat het om een wet?
A
In de bus sta je op voor een zwangere vrouw.
B
Bij het concert sluit je achteraan in de rij aan.
C
Je bedankt de leraar na de les.
D
Je gaat dagelijks naar school.

Slide 20 - Quiz

Welke stelling is juist?
1. Normen en waarden hebben met elkaar te maken.
2. Vriendschap is een voorbeeld van een norm.

A
Alleen stelling 1 is juist.
B
Alleen stelling 2 is juist.
C
Beide stellingen zijn juist.
D
Beide stellingen zijn onjuist.

Slide 21 - Quiz

Welke waarde hoort bij de norm ‘netjes op je beurt wachten als je in de rij staat’?
A
Veiligheid.
B
Onverschilligheid.
C
Fatsoen.
D
Tolerantie.

Slide 22 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
Waarden staan vermeld in geschreven regels.
B
In een schoolreglement staan normen.
C
Iedereen op jouw school heeft dezelfde waarden.
D
Normen kun je meestal beschrijven met één of twee woorden.

Slide 23 - Quiz

Bewoners houden acties om hun buurt autovrij te houden. Hiermee komen zij op voor hun:
A
normen.
B
waarden.
C
belangen.
D
macht.

Slide 24 - Quiz

Waar hebben oudere mensen vooral belang bij?
A
Gratis openbaar vervoer.
B
Goede gezondheidszorg.
C
Snel internet.
D
Meer elektrische auto’s.

Slide 25 - Quiz

Waar hebben jonge ouders vooral belang bij?
A
Lage werkloosheid.
B
Elektrische bakfietsen.
C
Betaalbare kinderopvang.
D
Lage huizenprijzen.

Slide 26 - Quiz

Wat is het verschil tussen persoonlijke en maatschappelijke problemen?
A
Maatschappelijke problemen zijn erger dan persoonlijke problemen.
B
Maatschappelijke problemen zijn problemen die de hele samenleving raken.
C
Persoonlijke problemen raken meerdere mensen. Maatschappelijke problemen niet.
D
Persoonlijke problemen zijn makkelijker op te lossen dan maatschappelijke problemen.

Slide 27 - Quiz

Zijn de uitspraken juist of onjuist?

1. Wetenschappers die waarschuwen voor CO₂-uitstoot worden niet door iedereen serieus
genomen.

2. Omdat zonne- en windenergie erg duur waren, wilden veel mensen olie, gas en kolen blijven
gebruiken.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 28 - Quiz