This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Le passé composé
Het voltooid deelwoord
M3
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Ik weet wat de passé composé is.
Ik weet hoe ik de passé composé moet gebruiken.
Ik weet welke hulpwerkwoorden ik nodig heb bij de passé composé.
Slide 2 - Slide
Le passé composé
De passé composé gebruik je om te zeggen dat iets al gebeurd is. De passé composé bestaat uit een hulpwerkwoord:
avoir= hebben of être= zijn en een voltooid deelwoord.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Je maakt de passé composé als volgt:
Werkwoorden op -er : Haal de laatste -er weg en zet een accent op de laatste -e: é
Werkwoorden op -ir: Haal de laatste -r weg
Slide 5 - Slide
Voorbeelden:
Donner (geven) => donné (gegeven)
Réfléchir (nadenken) => Réflechi (nagedacht)
Sommige werkwoorden hebben een onregelmatig voltooid deelwoord. Deze kun je vinden op blz. 192 en 195 t/m 199 van de Grammaire.
Slide 6 - Slide
Hulpwerkwoord avoir of être?
Als je in het Nederlands het hulpwerkwoord hebben gebruikt, gebruik je in het Frans avoir. Gebruik je in het Nederlands zijn, dan gebruik je meestal être. Er zijn wel uitzonderingen, zoals:
Slide 7 - Slide
Zoals............................
Ik ben geweest J'ai été
Ik ben begonnen J'ai commencé
Slide 8 - Slide
Être
Als je être gebruikt, komt er soms een extra e en/of s achter het voltooid deelwoord. Dat hangt af van het onderwerp.