Klas 1MHb - les 29 - 9-12-2024 - GR ZD §4 onderwerp

Welkom bij Nederlands
Todo:
  • liggen de spullen die je nodig hebt op tafel?

Op tafel heb je liggen:
  • lesboek
  • schrift
  • pen
  • laptop (zoek LessonUp.app alvast op)

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
Todo:
  • liggen de spullen die je nodig hebt op tafel?

Op tafel heb je liggen:
  • lesboek
  • schrift
  • pen
  • laptop (zoek LessonUp.app alvast op)

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen
  • Nakijken GR ZD §2 (blz. 202) - Persoonsvorm en zinsdelen
  • Uitleg GR ZD §4 (blz. 206) - Onderwerp
       

Slide 2 - Slide

Bespreken huiswerk
GR ZD §2 (blz. 202): opdrachten 1 t/m 5

Slide 3 - Slide




Na het maken van GR ZD § 4 (blz. 206) kan/weet ik:
  • het onderwerp van een zin vinden.
Doel

Slide 4 - Slide

De persoonsvorm vind je door
A
de zin vragend maken.
B
door de tijdsproef of de getalsproef toe te passen.
C
door alle werkwoorden uit de zin op te schrijven.
D
de pv is altijd het woord dat vooraan staat in de zin.

Slide 5 - Quiz

Je moet een zin in zinsdelen (stukken) verdelen.
Welke zinsdeel heb je daarbij nodig?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
persoonsvorm

Slide 6 - Quiz

Ik / wil / naar school.

Alles wat voor de pv kan staan, is een zinsdeel. Wat is dus zeker een zinsdeel?
A
ik
B
naar school
C
wil
D
niets

Slide 7 - Quiz

Wat is een kenmerk van een zinsdeel?
A
Bestaat altijd uit 1 woord
B
Kan op verschillende plekken in de zin staan.
C
De zin in een andere tijd zetten.
D
Een vraagzin maken --> komt vooraan.

Slide 8 - Quiz

Wat is een zinsdeel?
A
werkwoorden, zelfstandige naamwoorden enz.
B
streepjes
C
Een stuk van een zin dat bij elkaar hoort.
D
een vraagzin

Slide 9 - Quiz

Aantekeningen §4 Onderwerp (blz. 206)
a. René gaat morgen op de fiets naar school.
b. Wij gaan morgen op de fiets naar school.
Wat is de pv in de zin a en in zin b?
Welk woord, naast de pv, is veranderd in de zinnen?
  • pv en onderwerp (ow) horen bij elkaar
  • ow = iemand of iets die iets doet/doen
  • let op bij vraagzin: wat/wie => verwijst ook naar ow

Slide 10 - Slide

Aantekeningen §4 Onderwerp (blz. 206)
Hoe vind je het ow:
  • onderstreep de pv (en kijk welke ww er nog meer in de zin staan).
  • verdeel de zin in zinsdelen (zie §2 blz. 202).
  • Vraag: wie/wat + pv (en evt. de rest van de ww).
  • Antwoord: => ow van de zin

Slide 11 - Slide

Even oefenen
1. De dierentuin trakteert op blauwe muisjes.


2. Wat waren de meest modieuze haarstijlen van de steentijd?


 

Slide 12 - Slide

Wat:
GR ZD §4  (blz. 206): Maak opdracht 1 af. 

Hoe:
Je mag samenwerken met je buurman/buurvrouw.

Klaar:
Ga verder met opdrachten 2 t/m 5
 





Hulp nodig?
Kijk naar het stoplicht

rood: stil! 
Vraag het de docent als
je het echt niet meer weet.
geel: fluisterniveau 
Voor deze opdracht overleg je zachtjes met je buurman of buurvrouw.
groen:  fluisterniveau 
Kom je er zelf echt niet uit overleg dan met je buurman/buurvrouw of vraag het de docent .


Aan het werk!
timer
4:00

Slide 13 - Slide





Na het maken van GR ZD § 4 kan/weet ik:
  • het onderwerp van een zin vinden.

Doel

Slide 14 - Slide

Huiswerk
Donderdag 12 december
Maken:
GR ZD §4 (blz. 206): Opdrachten 1 t/m 5

Leren: 
aantekeningen §4 (blz. 206): onderwerp in de zin vinden
 









Slide 15 - Slide