This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 20 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
Je herhaalt werkwoordspelling.
Nieuw onderwerp: de persoonsvorm in de verleden tijd.
Je gaat je artikel van vorige week(ChatGPT) aanpassen en je vergelijkt de twee artikelen op kenmerken.
Je maakt een begin met je zelfgeschreven artikel IN DE KLAS!
Slide 2 - Slide
Herhalen - de beste manier van leren
Leren leren
Slide 3 - Slide
Wat is de persoonsvorm in de zin:
Marianne weet wat de persoonsvorm is.
A
Marianne
B
weet
C
persoonsvorm
D
Is
Slide 4 - Quiz
De persoonsvorm is:
De kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze
Slide 5 - Quiz
Wat is het onderwerp van een zin? Het onderwerp van een zin...
A
... vertelt wat er in de zin gebeurt.
B
... vertelt wanneer iets in een zin gebeurt.
C
... vertelt wie/wat iets doet in de zin.
D
... vertelt waar de zin over gaat.
Slide 6 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit
Slide 7 - Quiz
Kies de juiste stam.
Infinitief: vergroten
A
vergrot
B
vergroot
Slide 8 - Quiz
Kies de juiste stam.
Infinitief: vasthouden
A
vasthou
B
vasthoud
Slide 9 - Quiz
Kies de juiste stam.
Infinitief: bezitten
A
bezit
B
bezitt
Slide 10 - Quiz
Naar de ........ walvis komen veel mensen kijken.
(stranden, tegenwoordige tijd)
A
gestrande
B
gestrandde
Slide 11 - Quiz
Waardoor ..... jij tegenwoordig zo vaak een kaarsje? (branden, tegenwoordige tijd)
A
brand
B
brandt
C
brande
D
brandde
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
stam:
stam:
Slide 15 - Slide
stam
stam:
stam:
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Let op!
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Overhalende/activerende teksten schijven
Overtuigende teksten schrijven
De nadruk ligt op de mening van de schrijver en/of de lezer moet iets gaan doen.
Slide 20 - Slide
De nadruk ligt op de mening van de schrijver + de lezer moet iets gaan doen.
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Als je begint met een artikel schrijven is het belangrijk om:
A
een krant te hebben
B
te weten wat je publiek is
C
te weten wat voor soort tekst het is
D
dat het kort moet zijn
Slide 23 - Quiz
Schrijfplan: hulpmiddel om vooraf te bedenken hoe/wat?
informeren
instrueren
overtuigen
overhalen/activeren
Slide 24 - Slide
Situatie + vraag hierna
Het vakblad van jouw sector heeft een rubriek waarin de werkdag van een beroepsbeoefenaar wordt beschreven. Jij bent gevraagd om voor de rubriek een artikel te schrijven.
In het artikel vertel je hoe je werkdag eruitziet en wat je leuk en minder leuk vindt aan het werk dat je doet. Het vakblad wordt gelezen door mensen die in jouw sector werkzaam zijn.
Slide 25 - Slide
Wat zijn van dit artikel het: 1. onderwerp, 2. schrijfdoel en 3. doelgroep?
Slide 26 - Open question
Schrijfplan: hulpmiddel om daarna te bedenken waarover?
Tussenkopje
Tussenkopje
Steekwoorden
Belangstelling wekken
Onderwerp aankondigen
Steekwoorden
Steekwoorden
Slide 27 - Slide
Noem een deelonderwerp wat past bij het artikel over hoe je werkdag eruit ziet.
Slide 28 - Open question
Herhalen - de beste manier van leren
Wat weet je nog?
Slide 29 - Slide
Hebben de titel en inleiding van een tekst veel met elkaar te maken?
A
Ja
B
Nee
Slide 30 - Quiz
Een inleiding heeft kan meerdere functies hebben. Eén daarvan is: "aandacht trekken van de lezer."
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 31 - Quiz
Hoe kun je duidelijk maken dat je aan een nieuwe alinea begint?
A
Met een komma
B
Met een hoofdletter
C
Met een samenvatting
D
Met een witregel
Slide 32 - Quiz
Een slot kan dus meerdere functies hebben. Welke hoort er NIET bij?
A
Nieuwe informatie geven
B
Een samenvatting geven
C
Een conclusie trekken
D
De lezer ergens over na laten denken
Slide 33 - Quiz
Welke alinea's kunnen TUSSENKOPJES hebben?
A
De inleiding
B
Het middenstuk
C
Het slot
Slide 34 - Quiz
Artikel 2
Let op: bekijk de beoordelingscriteria
Taalverzorging: 2.2 De persoonsvorm in de verleden tijd