4G, week 2, les 2

• Engels
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 4

De past perfect gaat over de ...

1. verleden tijd
2. tegenwoordige tijd
3. toekomstige tijd

Het gaat over ... gebeurtenis(sen) in het verleden

1. 1
2. meerdere

De past perfect gebruik je dan bij de ... gebeurtenis.

1. eerste
2. tweede

De vorm van de past perfect is:

After he had fallen from the tree, he broke his leg.
Wat gebeurde eerst?

1. Hij viel uit de boom
2. Hij brak zijn been

She realized she had forgotten her bag at home.
Wat gebeurde eerst?

1. ze vergat haar tas
2. ze realiseerde zich dat

After I ... (take) a shower, I went to work.

As soon as we ... (land), we walked out of the airplane.

Before I took a shower, I ... (have) breakfast.

'Used to' wordt gebruikt bij gebeurtenissen in de ...

1. verleden tijd
2. tegenwoordige tijd
3. toekomstige tijd

Deze gebeurtenis ...

1. is een keer gebeurd
2. gebeurde altijd
3. gebeurde meestal

De vorm van used to is:

I - live in a flat when I was a child.

She - love eating chocolate, but now she hates it.

I - play tennis when I was at school.