les 3 k, grammatica zinsdelen blok 3.2

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Slide

Welkom bij Nederlands

  • We gaan direct op onze plek zitten, tas op de grond.
  • Niet naar de wc tijdens de les, alleen bij hoge nood.
  • Stil = stil.  Steek je hand op wanneer je iets wilt vragen.

We beginnen met stil lezen 



timer
10:00

Slide 2 - Slide

Even checken: 
Wat moet je verplicht meenemen voor deze les:

  • Lesboek 
  • Schrift
  • Pen

Slide 3 - Slide

Na deze les kun je de zinsdelen van een zin benoemen:
onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling
Lesdoelen

Slide 4 - Slide

Vandaag
  • Huiswerkcontrole:
    opdracht 1, 3, 4, 6
  • maken opdracht 8 (blz. 140)
  • klaar?
    maken opdracht 1 en 2 (blz. 153)

Slide 5 - Slide

nakijken zinsdelen

Slide 6 - Slide

Opdracht 1 (136)
gez: geeft
ond: De moeder
lv: een knuffel
mv: haar zoontje
bwb: op het schoolplein

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Klaar?

Maak opdracht 8 (blz. 140)

Klaar?
Maak opdracht 1 en 2 (blz. 153)

Slide 9 - Slide

Evaluatie 
Kun je gez - ond - lv - mv - bwb vinden in de zin?

Slide 10 - Slide

Maak opdracht 1, 3, 4, 6 en 8
gez: alle werkwoorden in de zin
ond: wie of wat doet er iets in de zin?
lv:      wie/wat + ond + gez?
mv:   aan/voor wie/wat + ond + gez? 
bwb: waar? waarom?  waarmee? waardoor? waarnaar?
           wanneer? hoe? hoeveel? hoe lang? 
Let op: geen lv = geen mv

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Opdracht 3
1 voor haar moeder
2 aan mij
3 ons
4 voor de bewoners van het verzorgingshuis
5 aan de minister-president
6 voor mij

Slide 13 - Slide

Opdracht 4
1 ander zinsdeel
2 meewerkend voorwerp
3 meewerkend voorwerp
4 ander zinsdeel
5 ander zinsdeel
6 meewerkend voorwerp
7 meewerkend voorwerp
8 ander zinsdeel

Slide 14 - Slide

Opdracht 6
1 in tweetallen (Hoe?)
2 nog steeds (Wanneer?), met de hand (Hoe?)
3 Door de dichte mist (Waardoor?)
4 ooit (Wanneer?), in de duinen (Waar?)
5 In Amerika (Waar?), uit de gevangenis (Waaruit?), via een zelfgegraven tunnel (Hoe?)
6 altijd (Wanneer?), met de trein (Hoe?), naar Schiphol (Waarheen?)

Slide 15 - Slide

Opdracht 8

Slide 16 - Slide