Les 14: laatste les voor het proefwerk, pc met avoir en être, ww op -re en vz bij landen en plaatsen

havo-2 chapitre 5
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug. Je kan eerst de uitleg lezen, daarna kun je een aantal opdrachten gaan maken.
Aan het einde zie je wat je op het proefwerk kunt verwachten.

Probeer alle vragen te beantwoorden, zodat ik je deze les ook nog kan helpen!
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

havo-2 chapitre 5
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug. Je kan eerst de uitleg lezen, daarna kun je een aantal opdrachten gaan maken.
Aan het einde zie je wat je op het proefwerk kunt verwachten.

Probeer alle vragen te beantwoorden, zodat ik je deze les ook nog kan helpen!

Slide 1 - Slide

Je révise: le passé composé (voltooide tijd)
Hoe zat het ook alweer?

Stap 1: het hulpwerkwoord. --> avoir of être.
Stap 2: het voltooid deelwoord.
Bij werkwoorden op –er: donner --> donné
Bij werkwoorden op –ir: finir --> fini


Slide 2 - Slide

Even herhalen: 'avoir' & 'être'
avoir                                   être
j’ai                                     je suis
tu as                                  tu es
il a                                     il est
elle a                                 elle est
on a                                  on est
nous avons                         nous sommes
vous avez                          vous êtes
ils ont                               ils sont
elles ont                           elles sont

Slide 3 - Slide

Het verschil: 'avoir' & 'être'
avoir                                           être
j’ai donné                                     je suis allé(e)
tu as donné                                 tu es allé(e)
il a donné                                    il est allé
elle a donné                                elle est allée
on a donné                                 on est allé(e)(s)
nous avons donné                        nous sommes allé(e)s
vous avez donné                          vous êtes allé(e)(s)
ils ont donné                               ils sont allés
elles ont donné                           elles sont allés

Slide 4 - Slide

Het schema bij être

Slide 5 - Slide

Het voltooid deelwoord
Werkwoorden op –er--> haal van het werkwoord –er af en zet hier een –é achter.
Donner --> donn --> donné

Werkwoorden op –ir --> haal van het werkwoord –r af
Finir --> fini

Slide 6 - Slide

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
(Partir, hulp-ww = être)

Vous ____ _____ où pendant les vacances?

Slide 7 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
(Rester, hulp-ww = être)

Elle ____ _____ en France, dans les Alpes.

Slide 8 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
(Essauer, hulp-ww = avoir)

Mes parents ____ _____ la course de déscente à pied.

Slide 9 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
(Gagner, hulp-ww = avoir)

Mon père ____ _____ le premier prix.

Slide 10 - Open question

Je révise: werkwoorden op -re
Dit grammatica-onderdeel gaat over regelmatige werkwoorden op –re.

Als het goed is, herinneren jullie je nog het schema uit hoofdstuk 1 (regelmatige werkwoorden op –er)?

Dit werkt volgens een soortgelijk stappenplan, alleen de uitgangen zijn anders!

Slide 11 - Slide

Vervoegen in de présent
Stap 1: -re (voorbeeld: perdre)

Stap 2: zoek de juiste uitgang
je/tu + s        je/tu perds
il/elle/on + --  il/elle/on perd
nous + ons     nous perdons
vous + ez       vous perdez
ils/elles + ent  ils/elles perdent

Slide 12 - Slide

Vervoegen in de passé composé
Stap 1:Alle werkwoorden op –re worden in principe vervoegd met het hulpwerkwoord avoir.


Stap 2: het enige dat je moet doen, is de re van het werkwoord halen en te vervangen met een -u..
j‘ai perdu
tu as perdu
il/elle/on a perdu
nous avons perdu
vous avez perdu
ils/elles ont perdu

Slide 13 - Slide

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.

Alors Fabian, tu (vendre) ____ ______ ton vélo?


Slide 14 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.

Alors, j'(entendre) ____ ______ que je peux avoir une bonne prix.


Slide 15 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de présent.

Moi, j' (entendre) ____ encore un peu.


Slide 16 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.

Ils (attendre) ________ la nouvelle saison pour acheter de nouveaux vélos.


Slide 17 - Open question

Je révise: voorzetsels van landen en steden
We zijn in Nederland.
Wij gaan naar Oostenrijk.


In en naar zijn in het Nederlands veelvoorkomende voorzetsels als we het hebben over dorpen/steden/landen.

In het Frans hebben ze er ook een paar. Maar welke gebruik je wanneer?

Slide 18 - Slide

Je révise: voorzetsels van landen en steden
Voorzetsels (1)
à: Dit voorzetsel wordt gebruikt voor alle dorpen en steden.
- New York
- Ommen

en: Dit voorzetsels wordt gebruikt voor alle vrouwelijke landen --> dit zijn alle landen die eindigen op een –e!
- France (Frankrijk)
- Angleterre (Engeland)

Slide 19 - Slide

Je révise: voorzetsels van landen en steden
Voorzetsels (2)
au: Dit voorzetsels wordt gebruikt voor alle mannelijke landen --> dit zijn alle landen zonder –e, die geen meervoud zijn.
- Denmark (Denemarken)
- Japon (Japan)

aux: Dit voorzetsel wordt gebruikt voor alle meervoudslanden.--> dat zijn er maar 2!
- Pays-Bas (Nederland)
- États-Unis (Verenigde Staten)

Slide 20 - Slide

Vul in: à, en, au of aux.

Cet hiver on va _______ Vienne.

Slide 21 - Open question

Vul in: à, en, au of aux.

C'est une ville _______ Autriche.


Slide 22 - Open question

Vul in: à, en, au of aux.

C'est mieux que l'année dernière _______ Grande-Bretagne.

Slide 23 - Open question

Vul in: à, en, au of aux.

Je préfère aller dans un pays chaud: _______ Sénégal par exemple.

Slide 24 - Open question

Wat kan je op het proefwerk verwachten? (1)
Exercice 1: luistervaardigheid
Meerkeuzevragen bij een luisterfragment.

Exercice 2: vocabulaire
- Onderstreep het woord dat het beste in de zin past.
- Maak de juiste combinaties.
- Vertaal de woorden tussen haakjes.

Exercice 3: Grammaire
- Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé
- Vul de juiste vorm in van het werkwoord tussen haakjes in de aangegeven tijd.
- Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit: à, en, au, aux

Slide 25 - Slide

Wat kan je op het proefwerk verwachten? (2)
Exercice 4: Phrases clés
- Vertaal de zinnen in het Frans.
- Hoe zeg je in het Frans....?
- Schrijf een kort verhaaltje over een land. In de opdracht staat welke informatie er verwerkt moet worden.
TIP! Probeer goed na te denken welke zinnen je kent uit je TB, die kan je hier namelijk letterlijk gebruiken!

Exercice 5: leesvaardigheid
- Meerkeuzevragen bij een leestekst.

Slide 26 - Slide

Zijn er nog vragen?
Dan hoor ik ze uiteraard graag :)!

Dit is de laatste kans om je vragen te stellen!

Slide 27 - Slide

Travaillez au 'bolletjespapier'
De regels
- Je werkt de eerste 10 minuten in stilte!
- Muziek luisteren mag met oordopjes!

- Nakijkvellen liggen op het bureau en worden niet gedeeld.
- Aftekenen kan bij het bureau.

- Vragen? Steek je hand op!
Na vandaag kan je niks meer aftekenen! Vandaag is de deadline van je bolletjespapier!
timer
10:00

Slide 28 - Slide

Les devoirs
Komende les:
- Proefwerk chapitre 5

Apprendre:
- voca A, B, E, F & H
- grammaire C, G & I
- phrases clés D & J (Nederlands-Frans!)

Slide 29 - Slide