Oefentoets woordsoorten klas 1

Oefentoets woordsoorten klas 1
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Oefentoets woordsoorten klas 1

Slide 1 - Slide


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Werkwoord (ww)

Slide 2 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Lidwoord (lw)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)

Slide 3 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Lidwoord (lw)

Slide 4 - Quiz


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op. 

A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijke naamwoord
D
Lidwoord

Slide 5 - Quiz

Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord
Een 
het
de
denkt
spinnen
pauze
geheugen
toetje
toetsen
getekend
dans

Slide 6 - Drag question


Kies de juiste woordsoort.
De bakker heeft verschillende broden gebakken.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Lidwoord (lw)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Werkwoord (ww)

Slide 7 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Vanochtend heb ik één boterham gegeten.
A
Lidwoord
B
Geen lidwoord

Slide 8 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb gisteren drie hoofdstukken in mijn boek gelezen!
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Lidwoord (lw)
D
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 9 - Quiz


Ik heb hele goede cijfers op mijn rapport!  
A
Lidwoord (lw)
B
Voorzetsel (vz)
C
Zelfstandig naamwoord (zn)
D
Werkwoord (ww)

Slide 10 - Quiz


Op zaterdag slaapt mijn broer altijd heel lang uit
A
Wel een voorzetsel
B
Geen voorzetsel

Slide 11 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb veel te veel gegeten.
A
Zelfstandig naamwoord(zn)
B
Werkwoord (ww)

Slide 12 - Quiz

Die ogen van ....
A
jou
B
jouw

Slide 13 - Quiz

Dit zijn ........ ogen
A
jou
B
jouw

Slide 14 - Quiz

Deze tas is van ........
A
jou
B
jouw

Slide 15 - Quiz

Dat is ......... tas
A
jou
B
jouw

Slide 16 - Quiz

Een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets het bezit is van iemand of iets.
A
peroonlijk
B
bezittelijk

Slide 17 - Quiz

‘Ik’ is een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 18 - Quiz

‘Uw’ is een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 19 - Quiz

Hun moeder brengt hen naar mijn huis.
Wat is het persoonlijk voornaamwoord
A
Hun
B
hen
C
mijn

Slide 20 - Quiz

Hun moeder brengt hen naar mijn huis.
Welke zijn bezittelijk? (2)
A
Hun
B
hen
C
mijn

Slide 21 - Quiz

Zij zag hem op straat.
Zij en hem zijn:
A
persoonljk
B
bezittelijk

Slide 22 - Quiz

Hij heeft haar fiets geleend.
Hij is een:

A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 23 - Quiz

Hij heeft haar fiets geleend.
Haar is een:

A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 24 - Quiz

Deze keer zie ik het door de vingers.
Deze is een:
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 25 - Quiz

Die sportschool, welke vorig jaar werd geopend, is hartstikke leuk!
Welke is een:
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 26 - Quiz

Geef jij het boek aan dat meisje?
Dat is een:
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bijvoeglijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 27 - Quiz