Voorzetsels

Taalklas
Start met Numo
1 / 52
next
Slide 1: Slide
NT2BeroepsopleidingPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Taalklas
Start met Numo

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

welke dag en datum is het morgen?

Slide 2 - Open question

This item has no instructions

Wat betekent:
het seizoen / het jaargetijde
A
de dagen van de week
B
de zomer, de herfst, de winter, de lente
C
ander woord voor het jaar
D
de maanden van het jaar

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Welk seizoen is het nu?
A
Zomer
B
Lente
C
Winter
D
Herfst

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

De les van vandaag
voorzetsels 
woordenschat: gezondheid en stage
samen lezen
Numo

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Voorzetsels

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Wat is GEEN voorzetsel?
A
links
B
uit
C
op
D
boven

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het voorzetsel?
A
daar
B
tussen
C
juf
D
omdat

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een voorzetsel?
A
onder
B
gaan
C
doos
D
willen

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

op
A
voorzetsel
B
geen voorzetsel

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Voorzetsels
Wat is geen voorzetsel?
A
tijdens
B
voor
C
omdat
D
tussen

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
in, voor, achter
C
raam, deur, wand
D
voorlezen, voorspellen, voorzeggen

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

wel een voorzetsel
geen voorzetsel
op
met
tussen
over
tijdens
willen
werk
onder
krijgen

Slide 13 - Drag question

This item has no instructions

De hond zit..... de doos.
A
in
B
op
C
onder
D
naast

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

De kat zit ..... de doos.
A
op
B
boven
C
in
D
uit

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

De kat zit ...... de doos.
A
achter
B
voor
C
tegenover
D
naast

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

De jongen zit ..... de boom.
A
voor
B
onder
C
boven
D
naast

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

De vrouw zit ..... de man.
A
tussen
B
achter
C
tegenover
D
voor

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

De vis zwemt .... de kom.
A
in
B
op
C
onder
D
naast

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

De vis springt ..... de kom.
A
achter
B
naast
C
voor
D
uit

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions


De auto rijdt ... de straat.
A
onder
B
binnen
C
door
D
tegen

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions


De training begint ....... 19.00 uur.
A
in
B
bij
C
op
D
om

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions


Morgen komt mijn vriendin .... mij eten.
A
bij
B
voor
C
in
D
naar

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions


...... november komt de maand december.
A
Voor
B
Naar
C
Na
D
Naast

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een voorzetsel?
Naast de trap staat een schoen.
Welk woord is het voorzetsel?
A
staat
B
schoen
C
naast
D
een

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een voorzetsel?
Hij loopt snel naar huis.
Welk woord is het voorzetsels?
A
loopt
B
snel
C
naar
D
huis

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Het is kwart over zes.

Welk woord is het voorzetsel?
A
zes
B
is
C
over
D
zes

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Woordenschat
Gezondheid 

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Wat weet jij over ziek /gezond?
(woorden/zinnen)

Slide 30 - Open question

This item has no instructions

tegenovergestelde van ziek
A
aardig
B
lief
C
moe
D
gezond

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Waar zie je
het RECEPT?
A
B
C

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Bijsluiter ->

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Wat is een bijsluiter?

Slide 34 - Slide

Bron uitleg.

zo ziek als een ........
A
vis
B
ezel
C
schaap
D
hond

Slide 35 - Quiz

Antwoord D: hond.

zo gezond als een....
A
hond
B
paard
C
vis
D
vos

Slide 36 - Quiz

Antwoord C: vis.
ziek
gezond

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

"Zo gezond als een vis".

Slide 38 - Slide

Wat doen jullie om gezond te blijven?
Ik sport.
Ik eet gezond.
Ik ga vroeg slapen.
Ik drink genoeg water.

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

gezond
ongezond

Slide 40 - Slide

Leg de begrippen gezond en ongezond uit.
gezond
  • goed voor je lichaam

  • zin: Fruit eten is gezond.
  • zin: Een gezond mens hoeft nooit naar de dokter.

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Bewegen is gezond

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Ik wil mijn conditie verbeteren

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

De conditie
Of je fit bent of niet.

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Marten doet veel aan sport. Zijn _________ is goed.

A
conditie
B
klacht

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

sportief
A
gezondheid
B
conditie
C
iemand die veel sport
D
medicijnen

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions

Pijn die ontstaan door
bewegen of sporten
A
conditie
B
sportief
C
blessure
D
gezondheid

Slide 47 - Quiz

This item has no instructions

Wat je van iemand kan zeggen
die veel sport
A
krachtpatser
B
stoer
C
sportief
D
sterk

Slide 48 - Quiz

This item has no instructions

Dat zeg je van iemand die veel sport.
A
De huisarts
B
De ziekte
C
Sportief
D
De conditie

Slide 49 - Quiz

This item has no instructions

wat zegt wandelen over een een persoon?
A
sportief
B
doorzettingsvermogen
C
geduldig
D
stil

Slide 50 - Quiz

This item has no instructions

Samen lezen

Slide 51 - Slide

This item has no instructions

Numo:
Taken van de taalklas

Slide 52 - Slide

This item has no instructions