Samen vormen ze een zinsdeel dat vaak een plaats, tijd of reden/oorzaak aangeeft:
plaats (waar?): achter je, bij ons thuis, op tafel, te Volendam;
tijd (wanneer?): na de lunch, tijdens de filmvoorstelling,
onder de les Engels;
reden (waarom?) of oorzaak (waardoor?): vanwege een ruzie,
door het ongeluk.