Samenstellingen

Nederlands

Trema, koppelteken, apostrof
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands

Trema, koppelteken, apostrof

Slide 1 - Slide

Samenstellingen





Mijn kleinkind is geen klein kind.

Slide 2 - Slide

Hoofdregel
  • Een samenstelling is een combinatie van zelfstandige woorden.
           - boek + deel = boekdeel
           - brand + weren + man = brandweerman

  • Samenstellingen worden aaneen geschreven
           - informatie + distributie + systeem = informatiedistributiesysteem
           - elektriciteitsproductiemaatschappij
         



Slide 3 - Slide

Welke woorden schrijf ik aan elkaar?
  • Samenstellingen: rugzak, rugzaktoerisme, rugzaktoerismecriminaliteit.
  • Woorden met er-, hier-, daar- en waar- plus voorzetsel: daarover, erin, daarnaast, waarmee.
  • Getallen tot en met duizend: tweeëndertig, zevenhonderdvijftig. 

Slide 4 - Slide

belangrijk hulpmiddel   !!
  • zolang je het woord zonder problemen kunt lezen, schrijf je het aan elkaar.
  • Bij zg. klinkerbotsing gebruik je een koppelteken: zoals bij combinaties van klinkers die bestaan, eu, ui, ei, ou, au, ee, ij, 
Skijack?           Dus ski-jack
stageuren?     Dus stage-uren
Politieinzet?   Dus politie-inzet

Slide 5 - Slide

Het koppelteken in samenstellingen
Wanneer gebruik je het liggende streepje tussen woorden?
  • Voorvoegsels: niet-, non-, bijna-, oud-, ex-, aspirant-, adjunct-,chef-, stagiair-, collega-: 
    Ex-echtgenote, adjunct-directeur, leerling-verpleegkundige.

  • Voor de uitspraak: hbo-opleiding, gala-avond, zee-egel.

Slide 6 - Slide

Het koppelteken in samenstellingen
  • samenstellingen met 'gelijkwaardige' delen: het rood-wit-blauw, president-directeur.
  • Deel van de samenstelling bestaat uit naam, letters, cijfers of tekens: 
    A4-papier, het #-teken, de vmbo-leerling.
  • Aardrijkskundige namen:
    Zuid-Nederland, Centraal-Europa
  • Vaste combinatie: kant-en-klaarmaaltijd

Slide 7 - Slide

Aan elkaar of los?
A
bananen schil
B
bananenschil

Slide 8 - Quiz

Wel of geen koppelteken?


A
politieagent
B
politie-agent

Slide 9 - Quiz

Wel of geen koppelteken?
A
minimuminkomen
B
minimum-inkomen

Slide 10 - Quiz

Bij welk woord hoort geen koppelteken?
A
maximum-snelheid
B
ski-jas
C
chocolade-ijs
D
ex-directeur

Slide 11 - Quiz

Welke is goed?
A
paraplu inspectie
B
parapluinspectie
C
paraplu-inspectie

Slide 12 - Quiz

Tussen-n in samenstellingen
Je schrijft een tussen-n als:
  • Het eerste deel van het woord een zelfstandig naamwoord is én
  • Het zelfstandig naamwoord alleen een meervoudsvorm op --en heeft. 

Slide 13 - Slide

Tussen-n in samenstellingen
Je schrijft geen tussen-n als:

  • het eerste woord zowel een meervoud op -en als -es kent!
  • zoals bij secretaresse, groente, linde etc.
  • Het wordt dan dus groentesoep!

Slide 14 - Slide

asperge + soep
A
aspergensoep
B
aspergesoep

Slide 15 - Quiz

fiets + rek
A
fietserek
B
fietsenrek

Slide 16 - Quiz

zon + bril
A
zonnebril
B
zonnenbril

Slide 17 - Quiz

Uitzondering
Als het eerste deel iets unieks is
zonnebril - maneschijn
Als het eerste deel geen meervoud heeft 
rijstepap
Als het eerste deel een versterkend woord is
reuzegoed, beresterk, apetrots
Of vaste uitdrukking zoals bullebak, schattebout.

Slide 18 - Slide

horloge + maker
A
horlogemaker
B
horlogenmaker

Slide 19 - Quiz

Welk woord is juist?
A
berensterk
B
sterrehemel
C
vitaminepil
D
lampekap

Slide 20 - Quiz

Maak de juiste samenstelling.
station + plein

Slide 21 - Open question

De tussen-s in samenstellingen
Je schrijft een tussen-s wanneer je hem hoort:

  • stationsplein
  • tijdsverschil

Slide 22 - Slide

Dorpstraat of Dorpsstraat?
  1. Vervang het woord aan de rechterkant door een woord dat niet begint met een -s. Bijv. dorp + plein
  2. Hoor je nu een tussen-s? -> Dorpsplein
  3. Als je de tussen-s hoorde: Dorpsstraat. 

Slide 23 - Slide

Maak de samenstelling:
verkeer + bord

Slide 24 - Open question

Maak de samenstelling:
verkeer + situatie

Slide 25 - Open question