Leestekens 7 (B3_W1_L3)

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

Wat weet ik nog over LEESTEKENS?
Denk aan hoofdletters, punten, komma's, citaten etc.

1e woord

2e woord

3e woord

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Een voltooid deelwoord wordt gebruikt als bijvoeglijk naamwoord (om extra informatie te geven over een zelfstandig naamwoord).

Je herkent het door: de/het/een _________ (tafel)

Je schrijft zoals je het zegt volgens de normale spellingsregels.

(voorbeeld: De uitgeputte kinderen/ het gemaakte huiswerk)

VERWARMEN

Ik heb mezelf _____________.

KOOP [tt]

_____________ jij een broodje voor mij?

VERZOEKEN [tt]

Barend en Annelies _____________ om hun spreekbeurt uit te stellen.

BLIJKEN

Dat is uit het onderzoek _____________.

REPAREREN[vt]

Vorige maand _____________ mijn vader mijn step.

KIEZEN [vd]

Het _____________ kind trok zich terug uit de race

a) jan zegt: 'Dit is makkelijk'.
b) Jan zegt: 'Dit is makkelijk.'
c) Jan zegt dit: 'Is makkelijk.'
d) Jan zegt:' Dit is makkelijk.'

1. jan zegt: 'Dit is makkelijk'.
2. Jan zegt: 'Dit is makkelijk.'
3. Jan zegt dit: 'Is makkelijk.'
4. Jan zegt:' Dit is makkelijk.'

a) 'Dit is makkelijk', zegt Jan.
b) Dit is makkelijk, zegt Jan.
c) 'Dit is makkelijk zegt', Jan.
d) 'Dit is makkelijk': zegt Jan.

1. 'Dit is makkelijk', zegt Jan.
2. Dit is makkelijk, zegt Jan.
3. 'Dit is makkelijk zegt', Jan.
4. 'Dit is makkelijk': zegt Jan.

moeder ziet een vogel ze roept jan kom eens kijken

1. Moeder ziet. Een vogel. Ze roept: 'Jan, kom eens kijken!'
2. Moeder ziet een vogel ze roept. 'Jan, kom eens kijken!'
3. Moeder ziet een vogel. Ze roept: 'Jan, kom eens kijken!'
4. Moeder ziet een vogel ze roept: 'Jan, kom eens kijken!'

piet gaat winkelen hij koopt een pen een potlood en een gum

1. Piet gaat winkelen hij koopt een pen, een potlood en een gum.
2. Piet gaat winkelen. Hij koopt een pen, een potlood en een gum.
3. Piet gaat winkelen. Hij koopt een pen een potlood en een gum.
4. Piet gaat winkelen. Hij koopt een pen, een potlood, en een gum.

CITATEN

De meester zegt: 'De les gaat over leestekens.'

'De les gaat over leestekens', zegt de meester.

Moeder vraagt: 'Hoe was school vandaag?'

'Hoe was school vandaag?' vraagt moeder.

mieke zegt ik loop naar school

vind jij nijmegen mooi vraagt karel

karel vraagt vind jij nijmegen mooi

ik loop naar school zegt mieke

mieke zegt ik loop naar school

Wat heb ik geleerd?

Hoe heb ik gewerkt?

1. Ik snap dit 100%
2. Ik wil extra uitleg