02 Toets verkeersveiligheid

• Verkeersopleidingen
• Beroepsopleiding

Welke vorm van water op de autoruit levert de meeste problemen op?

1. Water van de ruitensproeier.
2. Regenwater.
3. Opspattend water.

Welke verlichting is het meeste geschikt om in het donker de weg beter zichtbaar te maken?

1. Openbare straatverlichting.
2. Dimlicht.
3. Breedstralers.

Wat is het juiste antwoord?

1. Het type auto bepaalt het uitzicht.
2. Het type auto bepaalt het gezichtsveld
3. Beide mogelijkheden zijn goed.

Wat is een eigenschap van ZOAB?

1. Het is slecht voor het milieu.
2. Hierop ontstaat meer verkeerslawaai.
3. Hierop ontstaat minder verkeerslawaai.

Waardoor wordt verzuring van het milieu veroorzaakt?

1. Koolwaterstoffen (CH).
2. Stikstofoxiden (NOx).
3. Ozon (O3).
4. Stikstofoxiden (NOx), waterstof (H2O) en zuurstof (O2).

Wanneer doen strijklichtproblemen zich veelal voor?

1. Bij ondergaande zon.
2. Rond het middaguur.
3. Bij nacht.

Hoe luidt het opschrift op de rode sticker die op medicijnverpakkingen aangetroffen wordt?

1. Dit geneesmiddel kan de rijvaardigheid beïnvloeden.
2. Bij gebruik geen voertuig besturen.
3. Beide antwoorden zijn mogelijk.

Welke veiligheden hebben tijdens het rijden geen functie?

1. Actieve veiligheden.
2. Passieve veiligheden.
3. Interactieve veiligheden.

Wat is belangrijk om het taakproces waarnemen goed te laten verlopen?

1. Het toepassen van de juiste kijktechniek
2. Inschatten of maatschappelijke belangen worden geschaad.
3. Rekening houden met gedragskeuzes van andere verkeersdeelnemers.

Waardoor kan obstakelvrees ontstaan?

1. Als de afscheiding tussen rijbaan en berm niet goed te zien is.
2. Door het ontbreken van de kantstreep.
3. Geparkeerde voertuigen.

Wat is een van de uitgangspunten in het kader van ‘Duurzaam Veilig’?

1. Bromfiets op de rijbaan.
2. Duidelijke structuren.
3. Homogeen verkeer.

Welke van de onderstaande gegevens zal de waarneming beïnvloeden?

1. Coördinatievermogen.
2. Inschattingsvermogen.
3. Snelheid.

Waar is de bestuurder die een winkelcentrum nadert en daar rekening houdt met het daar lopende publiek dat
meer aandacht heeft voor de winkels dan voor het verkeer mee bezig?

1. Anticiperen.
2. Defensief rijden.
3. Sociaal gedrag.

Wat zijn gelijkvloerse kruispunten?

1. Het volledige kruispunt en het knooppunt.
2. De T-aansluiting, de Y-splitsing en de bajonetaansluiting.
3. De minirotonde met voorrangsregeling en het klaverblad.

Wat vormt de afscheiding tussen een aanliggend fietspad en de rijbaan?

1. Een heg of hek, niet breder dan 50 cm.
2. Een smalle berm.
3. Een smalle voorziening.

Tot welke markering behoort een verdrijvingsvlak?

1. Lengtemarkering.
2. Dwarsmarkering.
3. Overige markering.

Wat is het gevaar van het rijden door plassen water?

1. Dat voetgangers op het trottoir worden nat gespat.
2. Dat de banden het contact met het wegdek verliezen.
3. Dat door opspattend water het zicht beperkt kan worden.

Wat is nodig om tot een sociaal en verantwoord verkeersgedrag te komen?

1. Een goed verkeersinzicht bezitten.
2. Het volgen van gedragsinstructies uit het RVV’90.
3. Verkeerssituaties oplossen in het licht van een aantal maatschappelijke belangen.

Wat is over het algemeen de oorzaak dat op een weg met een maximumsnelheid van 30 km/h toch vaak sneller gereden wordt?

1. Het wegbeeld is niet in overeenstemming met de geldende maximumsnelheid.
2. De drempels liggen te ver uit elkaar.
3. Er wordt niet vaak genoeg op snelheid gecontroleerd.

Wanneer is het van het grootste belang dat de koplampen van een auto goed afgesteld zijn?

1. Bij nacht.
2. Overdag bij mist.
3. Overdag bij regen.

Een bestuurder van een motorvoertuig rijdt door een kindvriendelijke woonwijk. Op het trottoir liggen kinderfietsjes. Als hij met dezelfde snelheid blijft
rijden, zou dit wel eens gevolgen kunnen hebben.
Bij welk taakproces hoort dit?

1. Waarnemen.
2. Voorspellen.
3. Evalueren.

Waardoor kan de waarneembaarheid van een kruispunt worden beperkt?

1. Baansplitsing, bomenrij.
2. Bomenrij, verkanting.
3. Verkeersdruppel, baansplitsing.

Bij welke temperatuur is het raadzaam om winterbanden weer om te wisselen voor zomerbanden?

1. Bij een temperatuur van 0 graden en hoger.
2. Bij een temperatuur van 7 graden en hoger.
3. Bij een temperatuur van 10 graden en hoger.

Werkt een hydraulische stuurbekrachtiging ook bij het gesleepte voertuig?

1. Ja.
2. Nee.
3. Ja, alleen als het contact is ingeschakeld.

Wat is een grindweg?

1. Een verharde weg.
2. Een deels verharde en deels onverharde weg.
3. Een onverharde weg.

Wat is rijdend met een snelheid van 72 km/h door een mistgebied met een zicht van 100 meter raadzaam om te
doen met het oog op een veilige volgafstand?

1. 2 seconden volgafstand.
2. 80 meter afstand.
3. 120 meter afstand.

Op welke plaatsen wordt bord J1 van Bijlage 1 RVV’90 vaak toegepast?

1. Bij een brug.
2. Bij een verkeersdrempel.
3. Bij asfalteringswerkzaamheden

Welke stelling is juist?

1. De reactie afstand van een bestuurder is te beïnvloeden.
2. De remvertraging van een auto is voor die auto altijd gelijk.
3. Het nuttigen van alcohol heeft invloed op de remweg.

Wanneer is er sprake van een open verharding?

1. Als er een open structuur is zoals bij ZOAB.
2. Als er puin in een zandpad is aangebracht.
3. Als het wegdek bestaat uit klinkers.

Wat bepaalt de grootte van een minirotonde?

1. De beschikbare ruimte.
2. Het grootste voertuig dat ter plekke moet kunnen rijden.
3. De maximumsnelheid op de toeleidende wegen.

Waardoor wordt de remafstand bepaald?

1. Door de technische staat van het voertuig.
2. Door het weer, de remmen van het voertuig en de reactietijd van de bestuurder.
3. Door de remvertraging en de snelheid van het voertuig.
4. Zowel A als C.

Waar worden groen/witte retroreflectoren geplaatst?

1. Op een convergentiepunt.
2. Op een divergentiepunt.
3. Op een knooppunt.

Welke snelheid hoort bij verblijfsgebieden buiten de bebouwde kom?

1. 30 km/h.
2. 60 km/h.
3. 30 of 60 km/h.

Welke bebakening wordt in bochten geplaatst?

1. Adviessnelheid en dikkere geribbelde kantstrepen.
2. Bermpaaltjes en bochtschilden.
3. Geleidehekken of zwart-wit geblokte geleiderail.

Wanneer voor een tunnel of onderdoorgang bord L1 van Bijlage 1 RVV’90 is toegepast in combinatie met een ‘hoogteregistratiesysteem’, welk gevaar kan er dan veelal ontstaan?

1. Dat een te hoge vrachtauto het hoogteregistratiesysteem omver rijdt.
2. Dat een kennelijk te hoge vrachtauto op de vluchtstrook of langs de kant van de weg stopt.
3. Dat een buitenlandse vrachtauto vlak voor de tunnel of onderdoorgang plotseling sterk afremt om te zien of ‘het echt wel past’.