schrijven 4A quiz

Welke teksten moet je in je examen kunnen schrijven?
A
brief, e-mail, opstel
B
brief, e-mail, artikel
C
brief, verhaal, opstel
D
brief, verhaal, artikel
1 / 31
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Welke teksten moet je in je examen kunnen schrijven?
A
brief, e-mail, opstel
B
brief, e-mail, artikel
C
brief, verhaal, opstel
D
brief, verhaal, artikel

Slide 1 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een zakelijke brief?
A
Sollicitatiebrief
B
Brief aan de buurman
C
Brief aan een penvriend
D
Klachtenbrief

Slide 2 - Quiz

Kenmerken zakelijke e-mail:
A
formeel taalgebruik
B
informeel taalgebruik

Slide 3 - Quiz

Je spreekt iemand in een zakelijke e-mail aan met:
A
je
B
u

Slide 4 - Quiz

Is dit een artikel of een e-mail?
A
artikel
B
e-mail

Slide 5 - Quiz

een artikel bestaat uit minimaal ... delen
A
2
B
3
C
4
D
veel

Slide 6 - Quiz

In een artikel moet je jezelf altijd voorstellen.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Een artikel schrijf ik aan ...
A
een groot publiek
B
één persoon

Slide 8 - Quiz

Wat is het belangrijkste doel van dit artikel?
A
Informeren
B
Instrueren
C
Overtuigen
D
Amuseren

Slide 9 - Quiz

Een artikel heeft altijd een titel.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Staan er alinea's in een artikel?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Hoe begin je je artikel?
A
Lieve kindertjes,
B
Mijn naam is...
C
Geachte leerlingen...
D
Hallo

Slide 12 - Quiz

In een artikel begin je altijd met een aanhef.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

In een artikel.....
A
Geef je de lezer informatie over een onderwerp.
B
Geef je je mening over een onderwerp.
C
Moet je u gebruiken.
D
Signaalwoorden zoals ten eerste, vervolgens en tot slot zijn belangrijk.

Slide 14 - Quiz

Hoeveel alinea's heeft een artikel minimaal?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 15 - Quiz

Is dit een artikel of een brief?
A
artikel
B
brief

Slide 16 - Quiz

Bij een artikel schrijf je boven aan de plaats en datum
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Onder een artikel zet je altijd:
A
slotformule
B
je eigen naam (en klas)
C
groetjes,
D
bedankt

Slide 18 - Quiz

als ik een alinea moet schrijven, maak ik eerst
A
een goede kernzin
B
een plan
C
een spiekbrief
D
mijn appje af

Slide 19 - Quiz

Waar moet je tijdens het schrijven nog meer op letten?
A
taalgebruik
B
aantal woorden
C
alinea's maken
D
netheid

Slide 20 - Quiz

Welk taal gebruik hanteer je bij het schrijven van een flyer?
A
informeel
B
formeel
C
hangt van de doelgroep af

Slide 21 - Quiz

Waar staat dit in de tekst?
De aanleiding van het schrijven van de tekst wordt genoemd.
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot

Slide 22 - Quiz

Wat bedoelen we met 'de aanleiding voor het schrijven van de tekst'?
A
de reden waarom de tekst geschreven is
B
de manier waarop de schrijver zijn mening weergeeft
C
de functie van de inleiding van de tekst

Slide 23 - Quiz

Wat is een juiste aanhef?
A
Geachte heer Van Schoonhoven,
B
Geachte meneer de Graaf,
C
Geachte heer/mevrouw,
D
Geachte J. de Graaf,

Slide 24 - Quiz

Wat vermeld je in de inleiding van een zakelijke e-mail?

Slide 25 - Open question

Hoe sluit je een zakelijke e-mail af?
A
Toedels!
B
Groetjes,
C
Hoogachtend,
D
Met vriendelijke groet,

Slide 26 - Quiz

Wat is de juiste notering van een adressering?
A
B.S. De Graaf Dorpsstraat 7 3458 LK, Bleskensgraaf
B
B.S. de Graaf Dorpsstraat 7 3458 LK Bleskensgraaf
C
Dorpsstraat 7 B.S. De Graaf 3458 LK, Bleskensgraaf
D
De heer De Graaf Dorpsstraat 7 3458 LK bleskensgraaf

Slide 27 - Quiz

Wat is de juiste notering van een dagtekening?
A
Dordrecht, 1-1-2019
B
Dordrecht, 1 januari 2019,
C
1-1-2019, Dordrecht
D
Dordrecht, 1 januari 2019

Slide 28 - Quiz

Wat noteer je onder een artikel?

Slide 29 - Open question

Waaraan moet je altijd denken bij het indelen van een tekst?

Slide 30 - Open question

Hoeveel woorden moet je tekst minimaal zijn om punten te kunnen krijgen?

Slide 31 - Open question