Kapitel 7: der-Gruppe

Herzlich Willkommen



Mittwoch, den 24. Februar
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herzlich Willkommen



Mittwoch, den 24. Februar

Slide 1 - Slide

1. Wiederholung 1. und 4. Fall
2. Neu: der-Gruppe
3. Hausaufgaben


Lernziel: ik ken het verschil tussen de der- en ein-groep.
Programm für heute:

Slide 2 - Slide

1e naamval
  • Gebruik je voor het deel van de zin dat het onderwerp is.
  • Der Lehrer gibt zu viel Hausaufgauben auf.

4e naamval
  • Gebruik je voor het deel van de zin dat het lijdend voorwerp is.
  • Meine Freunde finden den Lehrer zu streng.
Was haben wir schon gelernt?

Slide 3 - Slide

Na de volgende voorzetsels moet je de vormen van de 4e naamval gebruiken:
Präpositionen:

Slide 4 - Slide

Der- und ein-Gruppe:

Slide 5 - Slide

Bij welk geslacht van het zelfstandig naamwoord hoeven we het stappenplan eigenlijk pas toe te passen?

Slide 6 - Open question

Ist ... (het) Taschengeld (o) jetzt schon alle?
timer
2:00

Slide 7 - Open question

Hast du das Geschenk für ... (zijn) Mutter gekauft?
timer
2:00

Slide 8 - Open question

Nein, ... (mijn) Kassenzettel (m) habe ich nämlich nicht mehr gefunden.
timer
2:00

Slide 9 - Open question

De bezittelijke voornaamwoorden (mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr en Ihr) worden net als het lidwoord 'ein' vervoegd.
Deze woorden behoren tot de ein-Gruppe.

Er zijn echter ook woorden die hetzelfde als 'der' vervoegd worden. Deze woorden behoren tot de der-Gruppe.
Neu: der-Gruppe:

Slide 10 - Slide

De woorden die bij de der-Gruppe horen zijn:
dies-                       deze/dit
jed-                          elke/iedere
manch-                  sommige
welch-                     welke
solch-                      zulke
all-                             alle
Der-Gruppe:

Slide 11 - Slide

Wat gebeurt er met de woorden uit de der-Gruppe? Deze krijgen dezelfde uitgang als der/die/das:


Der-Gruppe: dies-, jed-, manch-, welch-, solch-, all-

Slide 12 - Slide

Kies het juiste antwoord:
Ich habe (deze) .... Kinder nicht gesehen.
A
dieser
B
diesen
C
dieses
D
diese

Slide 13 - Quiz

Kies het juiste antwoord:
(Welk) .... Buch (o) hast du gelesen?
A
Welcher
B
Welchen
C
Welches
D
Welche

Slide 14 - Quiz

Kies het juiste antwoord:
(Elke) .... Frau trägt einen Rock.
A
Jeder
B
Jeden
C
Jedes
D
Jede

Slide 15 - Quiz

Kies het juiste antwoord:
(Deze) .... Mann arbeitet hier nicht mehr.
A
Dieser
B
Diesen
C
Dieses
D
Diese

Slide 16 - Quiz

Kies het juiste antwoord:
Sie hat (elke) ... Tisch saubergemacht.
A
jeder
B
jeden
C
jedes
D
jede

Slide 17 - Quiz

Belangrijke verschillen tussen de der-groep en de ein-groep?






Zorg er dus voor dat je weet welke woorden bij de ein-groep horen en welke woorden bij de der-groep horen.
Verschil der- en ein-Gruppe:

Slide 18 - Slide

Let op de 1e naamval mannelijk en 1e en 4e naamval onzijdig!
Verschil der- en ein-Gruppe:

Slide 19 - Slide

Machen: 4.3b
Zeit: 5  Minuten
Fertig: Aufgabe 4.4

Aufgabe 4.3b (AB S. 14 + 15)

Slide 20 - Slide

1. Welcher
2. Dieser
3. Jedes - solche
4. welche
5. Manche
6. Welchen
7. Der
8. Alle - dieses
9. diesen
10. welchen

Aufgabe 4.3b - Antworten

Slide 21 - Slide

Machen: 4.3c + 4.4 + 7.1
Lernen: naamvallen

Einen schönen Tag noch und bis Freitag!
Hausaufgaben

Slide 22 - Slide