Libre service 2 unité 1 - V3

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Bienvenue

Classe V3

Jeudi le 23 septembre 

2023

Le plan d'aujourd'hui

Objectif 1: oprakelen basiskennis en onthouden!

Comment? diagnostische toets 1 nabespreken en diagnostische toets 2 maken.

Objectif 2: Boek (Libre Service) leren kennen + Franse woorden die te maken hebben met VOYAGER (REIZEN) leren kennen.

Comment? Met de hele klas p. 8&9 lezen en p. 10 & 11 (regarder) 

Les devoirs (huiswerk): p. 11,12,13,14. Tekst staat op p. 12

Diagnostische toets 1 les réponses

Exercice A: le collège = de middelbare school (onderbouw)

Exercice B

je suis - nous sommes - Paul est - ils/elles sont- tu es - vous êtes. = werkwoord être (zijn). Zie boven tv scherm. 

Exercice C

le collège - un bus - l'Arc de Triomphe - une classe - les amis - des touristes. 

Planning des examens

PO 1 - le 19 octobre 

(en classe) - 

Mes vacances d'été

PW 1 - le 2 novembre chap. 1. 

Chaque cours (ieder les)

Présentation d'une chanson 

française. 

À deux: 

Choisir une chanson en français 

pour faire écouter en classe. 

Een liedje in het Frans kiezen

 om in de klas te laten luisteren. 

Par exemple: Top 40 France/ tes parents/... 

Finis les devoirs? 

Lire un texte récréatif pour le plaisir et pour des points! 

1er texte: JOYO. 

Le plan d'aujourd'hui

Objectif (doel) gesprekken en berichten begrijpen over openbaar vervoer en het weer. 

Unité 1 : Voyages

1. wat weet je van vorige les?

2. corriger exercises 8 At/m E (partir, sortir)

3. Ecouter p. 19 exercice 9, 10, 11, 12, 13.

Klaar? p. 38 apprendre 1 + 2 luisteren en leren

Passé composé

Dit is de voltooide verleden tijd. De actie vond in het verleden plaats en is klaar. 

Je gebruikt een verbogen  hulpwerkwoord en een  voltooid deelwoord.

In principe zijn er twee hulpwerkwoorden: hebben (avoir) en zijn (être). Dit zijn de hele werkwoorden die dan nog verbogen moeten worden natuurlijk. 

Voorbeelden van passé composé

Je suis allé(e) à Paris  - ik ben naar Parijs gegaan. 

J'ai visité Le Louvre. - Ik heb het Louvre bezocht. 

Hulpwerkwoord être

Je suis  - ik ben

tu es - jij bent

 il, elle, on est - hij, jij, men is

nous sommes - wij zijn

vous êtes - jullie zijn, u bent

Ils, elles sont - zij zijn

Hulpwerkwoord avoir

J'ai - heb

Tu as - Jij hebt

Il, elle, on a - hij, zij, men heeft

nous avons - wij hebben

vous avez - jullie hebben, u heeft

Ils, elles ont - zij hebben 

Participe passé = voltooid deelwoord

Werkwoorden op 

- er   --> parlé (é)

- ir --> dormi (i)

- re --> vendu (u)

Être-huis

Van werkwoorden die een beweging van, naar, in een 'huis' betekenen, is het hulpwerkwoord être.

Je suis allé(e)  (ik ben gegaan)

Je suis parti(e) (ik ben vertrokken)

je suis descendu(e)  (ik ben naar beneden gegaan /uitgestapt)

Voorbeeld van een werkwoord van beweging (in, naar, van huis) verbogen met être

Je suis rentré(e)

tu es rentré(e)

il, elle, on est rentré(e)

nous sommes rentré(e)s

vous êtes rentré(e)s

ils, elles sont rentré(e)s. 

Partir Vertrekken

Voorbeeld: Mes chers parents, je pars, je pars... 

Mijn lieve ouders, ik vertrek, ik vertrek... 

De vormen:

je pars, tu pars, il/ell/on part, nous partons, vous partez, ils/elles partent.

Voorbeeld: Je pars en vacances.

Voorbeeld: Je pars pour l'école. 

Sortir Naar buiten gaan, uitgaan

Voorbeeld 1: Ce soir, je sors  - Vanavond ga ik uit. 

Voorbeeld 2: Je sors de la picine - Ik ga het zwembad uit.

Voorbeeld 3: Je ne sors pas, quand il pleut - Ik ga niet naar buiten als het regent. 

Vormen: je sors, tu sors, il/elle/on sort, nous sortons, vous sortez, ils/elles sortent. 

ECOUTER p. 

DOEL: gesprekken en berichten begrijpen over het openbaar vervoer en het weer.

Apprendre 4

le guichet

1. de rij
2. het loket
3. het station
4. de bus

dépêche-toi!

1. haast je!
2. kom!
3. Wacht!
4. blijf bij me!

le quai

1. de tramlijn
2. het perron
3. de rij
4. het loket

rater le bus

1. le bus nemen
2. de bus missen
3. de bus kapotmaken
4. de bus zoeken

traverser la rue

1. de weg oversteken
2. de weg vragen

l'aller-retour

1. het retourtje
2. het terugkomen
3. met de trein gaan
4. het loket

l'itinéraire

1. de reisroute
2. de spoorlijn
3. het perron
4. het spoor

la destination

1. de aankomst
2. de bestemming

garer

1. station
2. parkeren

la frontière

1. het voorhoofd
2. de grens
3. de grenswachter
4. de fille

le bouchon

1. de grens
2. de file
3. het avontuur
4. het vliegveld

le guichet

1. de rij
2. het loket
3. het perron
4. het spoor

Le quai

1. het perron
2. het loket
3. de reisroute
4. de rij

dépêche-toi

1. schiet op!
2. ga weg!
3. doe niet zo raar!
4. Betaal!

rater le bus

1. de bus missen
2. de bus nemen
3. de bushalte
4. de bus heeft vertraging

traverser la rue

1. de weg vinden
2. de weg vragen
3. de weg oversteken
4. omrijden

pleurer

1. huilen
2. het regent
3. lawaai maken
4. file rijden

le retard

1. de oude man
2. te vroeg aankomen
3. de vertraging
4. de richting

Le of la Maroc

1. le
2. la

Les Pays-Bas

1. Baskenland
2. De lage landen
3. Nederland
4. Verenigde staten

descendre

1. instappen
2. oversteken
3. uitstappen
4. weggaan

Bienvenue

Classe V3

Vendredi le 14 octobre

2022

PO unité 1

Décrire ton voyage de rêve

1. images

2. description des images

3. texte:

Tu es allé où? Quand? Avec qui? Tu as logé où? Comment? (hôtel, gîtes, fait du camping...). Activités? 

Wat gebruik je aan tekst? 

Neem de apprendre's 7 & 9 op p. 41 erbij. Hier staan zinnetjes die je kunt ombouwen naar wat je zelf wilt zeggen. 

Let op: de zinnen staan in de passé composé (verleden tijd). 

les objectifs (het doel)

Het doel is dat je iets kunt vertellen in het Frans over een mooie reis of leuke vakantie die je hebt gehad. 

Je oefent daarbij de zinnetjes en woorden die in dit hoofdstuk voorkomen. Met het gebruik van die zinnen leer je hoe je in het Frans iets kunt zeggen.

Wil je nog iets meer zeggen: gebruik DeepL translator.

NB: zorg dat je later altijd nog weet wat je geschreven hebt! 

Passé composé

Ik ben gegaan : je suis allé(e)