This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Spelling
Hoofdletters en leestekens
Persoonsvorm in samengestelde zinnen
Slide 1 - Slide
1. 's Avonds eet ik Italiaans ijs. 2. 'S avonds eet ik italiaans ijs.
Welke zin is correct geschreven?
A
zin 1
B
zin 2
Slide 2 - Quiz
Weet je het nog?
Hoofdletters en leestekens
Slide 3 - Slide
1. De Lindenborg staat in Leek. Met koningsdag zijn alle leerlingen vrij. 2. De planeet Neptunus staat ver van ons af. In december 1612 werd de planeet voor het eerst gespot.
In welke zin staat een foute hoofdletter?
A
zin 1
B
zin 2
Slide 4 - Quiz
Samengevat
Hoofdletters schrijf je:
aan het begin van een zin
bij eigennamen (persoon, stad, planeet, school enz.)
bij bijvoeglijke naamwoorden die zijn afgeleid van aardrijkskundige namen
Let op: Ronald de Boer maar meneer De Boer.
Slide 5 - Slide
Kleine letters schrijf je bij:
samenstellingen met religieuze feesten (pinkstermaandag)
religies en stromingen (hindoeïsme)
windstreken (zuidoost)
namen van periodes (juli, zomer, zondag)
namen die niet meer aan de persoon doen denken (marxisme)
soortnamen (een fles bordeaux)
Kijk op pagina 162 in je boek als je twijfelt.
Slide 6 - Slide
Aanhalingstekens
'Gelukkig is het bijna vakantie,' zei mevrouw Meijer, 'maar eerst lezen we samen 'Harry Potter en de gevangene van Azkaban'.'
2T dacht: eindelijk!
Om de directe rede (citaten) en titels zet je aanhalingstekens. Om gedachten niet.
Slide 7 - Slide
Werkwoordspelling
Persoonsvorm in samengestelde zinnen
Slide 8 - Slide
Hoe vind je de persoonsvorm?
Slide 9 - Mind map
Samengestelde zinnen
Enkelvoudige zinnen hebben één persoonsvorm.
Samengestelde zinnen hebben er twee of meer!
In samengestelde zinnen vind je slechts één persoonsvorm als je de zin vragend maakt. Verander dus de tijd: de woorden die (kunnen) veranderen zijn de persoonsvormen.
We bekijken er eentje samen.
Slide 10 - Slide
Ik geef op dinsdag, woensdag en donderdag les en in het weekend probeer ik te studeren.
Wat zijn de persoonsvormen in deze zin?
Slide 11 - Open question
Vul de werkwoordsvormen in.
Wat ___ (willen) u ___ (drinken)?
Slide 12 - Open question
Vul de werkwoordsvormen in.
Het ___ (verbazen) me dat hij zo weinig aandacht ___ (besteden) aan zijn moestuin.
Slide 13 - Open question
Vul de werkwoordsvormen in.
___ (worden) jouw huis nu ___ (verhuren) of ___ (hebben) je het aan iemand anders ___ (verkopen)?