Maandag / woensdag 22 / 24 mei bron D en H herhaling

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Bonjour tout le monde!

• Jassen uit 
• mobieltjes in je tas!!!
• Inloggen in Lessonup
• Als de timer is afgelopen begint de les.

leerdoel

Je weet wat een delend lidwoord is en hoe het in het Frans wordt gebruikt.

Je kunt het werkwoord "venir" vervoegen in de présent en in de passé composé.

het delend lidwoord?

welke vormen van het delend lidwoord bestaan er? Schrijf ze allemaal op.

Kennen wij het delend lidwoord in het Nederlands?

1. oui
2. non
3. je ne sais pas

Wanneer veranderen du/de la/de l'/des in de/d'?

woorden van hoeveelheid

hoe herken ik een ontkenning?

1. niet, jemoet ze gewoon kennen
2. als er ne in de zin staat
3. als er non in de zin staat
4. als er pas, jamais, plus, pas encore, rien staat

Stappenplan

1. staat er een woord van hoeveelheid of een ontkenning in de zin? ja = de / d'

2. is het zelfstandignaamwoord meervoud? ja = des

3. Begint het zelfstandig naamwoord met een klinker of een h? ja = de l'

4. Is het zelfstandig naamwoord mannelijk? ja = du

5. de la

Ik begrijp hoe het delend lidwoord werkt.

😒🙁😐🙂😃

Vul het ontbrekende delend lidwoord in.

Au supermarché j'ai acheté (1) bananes (v), (2) lait (m), un litre (3) huile (v) d'olives, (4) farine (v), six bouteilles (5) eau (v) minérale avec (6) gaz (m), (7) légumes (m), trois paquets (8) biscuits (m) et (9) croissants (m). Malheureusement il n'y avait plus (10) poisson (m) frais, donc j'ai acheté (11) pizzas.  

Vul hier antwoord 1 t/m 11 in.
1.
2.

venir = komen

Het beste moet nog komen.

Dat is vandaag het werkwoord venir

Onregelmatig werkwoord

Le verbe venir

1. betekent "komen"

2. is een onregelmatig werkwoord.

3. wordt in de passé composé met "être" vervoegd.

Venir - Présent 

Nederlands	Frans
Ik kom	Je viens
Jij komt	Tu viens
Hij / Zij / Men komt	Il / Elle / On vient
Wij komen	Nous venons
Jullie komen / U komt	Vous venez
Zij komen	Ils / Elles viennent

je	suis	venu(e)
tu	es	venu(e)
il / elle / on	est	venu(e)
nous	sommes	venu(e)s
vous	êtes	venu(e)s
ils / elles	sont	venu(e)s

Venir = komen

Je
Tu
Il / elle / on
nous
vous
ils / elles

Le verbe venir - présent

viens

venez

viennent

viens

vient

venons

VENIR  KOMEN

ILS/ELLES

VOUS

NOUS

TU

JE

VIENNENT

VENEZ

IL

ELLE

VENONS

VIENS

VIENT

VIENS

Conjuguez le verbes venir au passé composé