3E: 12-03-24 - Herhaling Delend lidwoord en werkwoord venir

3E      le 11 mars 2024
1 / 37
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

3E      le 11 mars 2024

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

H3
week 1
Les 1
P.Budel

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Planning
Notez dans vos agendas les devoirs!
vendredi 15 mars: laatste les voor proefwerk. Alles herhalen!
TAAK deze week: Filmpjes "au restaurant" (evt. uitloop in week 13/14)
mardi 9 avril: PW chapitre 3 et 5 (alles! telt 3x mee)
vendredi 12 avril: gewone les
mardi 16 avril: Leestoets!



Slide 3 - Slide

This item has no instructions

But du cours
Aujourd'hui: 
Kort herhalen Delend Lidwoord
Le verbe "venir" -> in twee tijden:
présent, passé composé 
Na deze les weet je:
                                                 * Hoe je venir vervoegt
                                                 * Hoe je de passé composé maakt met venir
                                                 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

du, de la, de l', des 
de, d'
le , la, l', les 
Révision de l'article partitif (Delend Lidwoord)
-------------

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

J'achète souvent ..... fruits
A
du
B
des
C
de la
D
del'

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Tu aimes ... pizza?
A
du
B
la
C
de la
D
de

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Je voudrais ... eau
A
de l'
B
l'
C
de la
D
d'

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Tu prends ... haricots verts?
A
du
B
de la
C
l'
D
des

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Je ne prends pas ... frites.
A
de
B
des
C
les
D
d'

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Je suis capable de manger un kilo .....fraises
A
de
B
des
C
d'
D
les

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Et je mange beaucoup ....chantilly ( slagroom) aussi
A
du
B
de
C
de la
D
la

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Tu n'aimes pas .... chocolat (m.)?
A
du
B
de
C
le

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Phrases-clés
Hoe zeg je:

1. Ik heb geen mes.
2. Een karaf water, alstublieft.
3. Heeft u nog brood

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

venir = komen

Slide 16 - Slide

Het beste moet nog komen.
Dat is vandaag het werkwoord venir
Onregelmatig werkwoord

je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils/elles
venir = komen

  • viens

  • venons

  • viennent
Présent
onregelmatig

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
venir 
  • viens
  • viens
  • vient
  • venons
  • venez 
  • viennent
komen




ik kom
jij komt
hij/zij/men komt
wij komen
jullie komen *
zij komen
*'vous' ook U 
Présent:

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Je
Tu
Il/ Elle
Nous
Vous
Ils/ Elles
viens
viens
vient
venons
venez
viennent

Slide 19 - Drag question

This item has no instructions

Venir
je viens
tu viens
il/elle vient
on vient
présent
Venir = komen
nous venons
vous venez
ils/elles viennent

Slide 20 - Slide

Doornemen werkwoorden. Ik zal sommige leerlingen vragen wat de betekenis is.
Venir
  • elle vient ce soir
  • il vient d'Amsterdam
  • nous venons en train

  • Il vient de manger...
présent
Venir = komen

Slide 21 - Slide

Na uitleg 5 minuten de werkwoorden leren. Ik leg uit dat ze het daarna in een spel nodig hebben.


Welke ingredienten heeft de passé composé?
(voltooid tegenwoordige tijd)

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

De passé composé is altijd met zijn 2:

avoir   of    être
     +   
voltooid deelwoord
In het Nederlands zeggen we :
Ik ben gekomen -> in het Frans vervoeg je het met een vorm van être:
                                   Je suis venu

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Venir
  • elle est venue hier
  • ils sont venus à 20h
passé composé
Venir = komen

Slide 25 - Slide

Na uitleg 5 minuten leren. Ik geef aan dat we daarna een spel gaan doen waarbij ze de kennis nodig hebben.
Avez-vous des questions?

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Marie ________________ à ma maison.
1
passé composé
A
est venu
B
a venue
C
est venue
D
est venues

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Bruno _____________ à quatre heures.
2
A
a venu
B
as venu
C
est veni
D
est venu

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Elles _________ avec lui.
3
A
sont venues
B
est venu
C
a venues
D
sont venus

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Tu ________ à sa fête.
4
A
est venu
B
es venu
C
as venu
D
ai venu

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

1. Marie en Sophie zijn naar mijn huis gekomen.

Slide 31 - Open question

This item has no instructions

2. Zij is vandaag gekomen.

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

3. Jij komt ook?

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

venir = komen 
revenir = terugkomen
devenir = worden

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Slide 35 - Link

This item has no instructions

au travail-
les devoirs

Fais les exercices dans le livre: 29, 30 ,31 
- Slim stampen: oefen met de voc. A, B + les phrases clés et grammaire D et H!

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Slide 37 - Link

This item has no instructions