1.1 Wat maken we?

Wat maken we?
Cursus 1.1 Economie
1 / 15
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat maken we?
Cursus 1.1 Economie

Slide 1 - Slide

timer
1:00
Waar denk je aan bij het woord productie?

Slide 2 - Mind map

De productieweg
De weg van een grondstof naar een eindproduct noemen we de productieweg.

Soms kan een product zowel een eindproduct als een grondstof zijn. Bijvoorbeeld kaas: Als je een stuk kaas koopt is het een eindproduct maar kaas kan ook als grondstof gebruikt worden voor andere producten. 

 

Slide 3 - Slide

De productieweg van papier

Papier wordt voor 75% gemaakt van oud papier en voor 25% van houtsnippers.

Slide 4 - Slide

Bedrijfskolom
Alle bedrijven die samenwerken aan een product vormen samen een bedrijfskolom

Elk bedrijf in de bedrijfskolom zorgt voor een bewerking van het product (met andere woorden: ieder bedrijf voegt iets toe of doet iets aan het product om het klaar te maken voor gebruik)

Slide 5 - Slide

Een bedrijf dat iets maakt:
Bedrijven in de bosbouw
De bewerkingen van grondstof tot eindproduct
Bedrijven die samen voor de productie van een product zorgen
productieweg
bedrijfskolom
producent
agrarisch bedrijf

Slide 6 - Drag question

Productiefactoren
Om te kunnen produceren (dingen maken) heeft een bedrijf drie soorten dingen nodig:

1. Dingen uit de natuur, zoals grondstoffen
2. Kapitaal voor kapitaalgoederen, zoals machines
3. Arbeid, het werk dat mensen doen

Deze drie dingen noemen we de productiefactoren

Slide 7 - Slide

Kapitaal en kapitaalgoederen

Kapitaal: geld en goederen

Kapitaalgoederen: hulpmiddelen bij productie zoals gebouwen, machines en gereedschappen

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Toegevoegde waarde
Bij iedere bewerking krijgt een product meer waarde. Door deze toegevoegde waarde wordt de prijs van het product steeds hoger.

Een aardappelboer verkoopt zijn aardappelen bijvoorbeeld niet direct aan een winkel of klant maar aan een groothandel. Die verkoopt dat het product weer door aan de winkels en levert een dienst. Deze dienst is in dit geval de toegevoegde waarde

Slide 10 - Slide

Het meer waard worden van een product door een bewerking noem je:
A
productiefactoren
B
toegevoegde waarde
C
kapitaal
D
kapitaalgoederen

Slide 11 - Quiz

Kapitaalgoederen zijn:
A
het werk dat mensen doen
B
dingen die je nodig hebt om te produceren zoals natuur en arbeid
C
dingen uit de natuur, zoals grondstoffen
D
hulpmiddelen bij de productie

Slide 12 - Quiz

Bruto en netto loon
Voor arbeid krijg je loon.
De werkgever betaalt zijn werknemers per uur een brutoloon
Hier houdt hij loonbelasting en sociale premies op in.
Dat wat overblijft is voor de werknemer en noem je het nettoloon

Slide 13 - Slide

Daan verdient 2300 euro bruto in de maand. Er wordt 400 euro ingehouden aan loonheffing. Wat verdient Daan netto?
A
2300 euro
B
1800 euro
C
2700 euro
D
1900 euro

Slide 14 - Quiz

Loes verdient 1900 euro bruto per maand. Haar nettoloon is 1350 euro. Hoe veel loonheffing is er van haar bruto loon ingehouden?
A
450 euro
B
550 euro
C
650 euro
D
750 euro

Slide 15 - Quiz