Herhaling hoofdstuk 3 BK TH

Herhaling toetsstof H3
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling toetsstof H3

Slide 1 - Slide

onderdelen
Leesvaardigheid: tekstopbouw, kernzin, hoofdgedachte, tegenstellend tekstverband
Spelling: persoonsvorm verleden tijd, meervouden van zn, dicteewoorden
Woorden: woordenlijst 
Grammatica: hww, zww (lw, zn, vz, bn)

Slide 2 - Slide

Leesvaardigheid

Slide 3 - Slide

Als er nog nieuwe informatie in de laatste alinea staat, dan heb je een....
A
tweedeling
B
driedeling

Slide 4 - Quiz

Waar vind je meestal de kernzin van een alinea?

Slide 5 - Open question

Welk tekstverband zie je in de volgende zinnen?
Ik sport niet graag. Toch ga ik vaak hardlopen met mijn moeder.
A
opsommend
B
tegenstellend

Slide 6 - Quiz

Noem 3 signaalwoorden die horen bij het tegenstellend tekstverband.

Slide 7 - Open question

De hoofgedachte is het belangrijkste wat de schrijver zegt over het .....

Slide 8 - Open question

Spelling

Slide 9 - Slide

De honden ......... (blaffen, v.t.) heel hard naar de kat van de buurvrouw.

Slide 10 - Open question


vt (verleden tijd)

Slide 11 - Open question


vt (verleden tijd)

Slide 12 - Open question

Gisteren...... (schrobben, vt) mijn vader de vloer schoon.

Slide 13 - Open question

Meervoud van:
idee

Slide 14 - Open question

meervoud van:
forum

Slide 15 - Open question

meervoud van:
melodie

Slide 16 - Open question

meervoud van:
politicus

Slide 17 - Open question

meervoud van:
bacterie

Slide 18 - Open question

Welkom allemaal!
meld je alvast aan voor de Lesson-up. We wachten totdat iedereen online is. 

Slide 19 - Slide

onderdelen
Leesvaardigheid: tekstopbouw, kernzin, hoofdgedachte, tegenstellend tekstverband
Spelling: persoonsvorm verleden tijd, meervouden van zn, dicteewoorden
Woorden: woordenlijst 
Grammatica: hww, zww (lw, zn, vz, bn)

Slide 20 - Slide

grammatica

Slide 21 - Slide

Er staat altijd een hulpwerkwoord in de zin.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Jantine schoot de bal in het doel.
A
schoot = hww
B
schoot = zww

Slide 23 - Quiz

De kip heeft een groot ei gelegd.
A
gelegd = zww
B
gelegd = hww

Slide 24 - Quiz

Angela heeft een nieuwe hond gekocht.
A
heeft = hww
B
heeft = zww

Slide 25 - Quiz

Wat zijn de hulpwerkwoorden (hww) in de volgende zin?
Jip heeft dat altijd al willen doen.
A
heeft
B
willen
C
heeft en willen
D
heeft, willen en doen

Slide 26 - Quiz

Zinnen samen ontleden...
Mieke heeft haar oude laptop naar de  aardige opa van Jan 

gebracht. 


Tijdens het schoolfeest had Jan willen dansen met Imke. 

Slide 27 - Slide

woorden 

Slide 28 - Slide

Welk woord hoort bij de betekenis: nauwelijks, bijna niet, bijna geen
A
de omvang
B
amper
C
roerloos

Slide 29 - Quiz

Welk woord hoort bij de betekenis:
zeer gevaarlijke activiteiten
A
roerloos
B
bij nader inzien
C
halsbrekende toeren

Slide 30 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord 'volbrengen'?

Slide 31 - Open question

Oefenen
- kruiswoordraadsel leesvaardigheid

- test jezelf spelling en lezen (online!)

- extra grammaticazinnen (zie classroom)

Slide 32 - Slide