H2

Lezen







Spullen op tafel, jas uit?
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lezen







Spullen op tafel, jas uit?

Slide 1 - Slide

Weekplanning
  • Lezen
  • Voorbereiden toets
  • Toets 6 november






Slide 2 - Slide

Lezen







Spullen op tafel, jas uit?

Slide 3 - Slide

Weekplanning

  • Nieuw leesboek uitzoeken
  • Creatieve verwerkingsopdracht: wat en hoe?






Slide 4 - Slide

Fictie




Wat ga je doen?
- Je schrijft/typt een ansichtkaart en stuurt die op naar jouw docent.

Hoe?
- Neem een fragment uit het boek dat veel indruk op jou heeft gemaakt.
- Kruip in de huid van de hoofdpersoon (of een personage die jij heel bijzonder vindt) en vertel je wat je hebt meegemaakt (zie instructie*)
- Je ontwerpt (tekent, schildert of knutselt) zelf de voorkant van de ansichtkaart. Dit moet passen bij het fragment uit het boek.

Let op! Dit mag niet lijken op de originele cover van het boek.



Slide 5 - Slide

*De achterkant van de ansichtkaart bestaat uit het volgende:
1. De aanhef 
Bijvoorbeeld: Hallo Marijke,
2. De inhoud van het bericht
· Inleiding: schrijf de aanleiding van jouw ansichtkaart.
Je vertelt waarom je de ansichtkaart schrijft.
Je vertelt kort wat je meegemaakt hebt.
· Kern: schrijf wat je wil vragen/ zeggen.
Hier leg je de gebeurtenis verder uit.
Je vertelt wat dit met je doet (hoe voel jij je hierbij?).
Je vertelt wat je de komende tijd gaat doen, of hoe je een probleem gaat aanpakken (denk aan verstoppen, vluchten, op vakantie, een verkering uitmaken etc.).
· Slot: geef aan wat je van jouw ontvanger (docent) verwacht en bedank jouw docent eventueel.
Bijvoorbeeld: Ik hoop dat u/jij mij terugschrijft en antwoord geeft op mijn vragen.
Alvast bedankt!










Slide 6 - Slide

3. De afsluiting: je sluit de tekst op een nette manier af.
Met vriendelijke groet,
Naam personage ( EN je eigen voornaam-achternaam, klas, titel van het boek)
Controleer je tekst op werkwoordspelling en leestekens (hoofdletters!).

Je schrijft of plakt de getypte tekst op de achterkant van de ansichtkaart. Meestal ziet dat er zo uit bij een kaart:



Slide 7 - Slide

Wanneer jouw tekst te lang is, mag je het ook typen, uitknippen en plakken op de achterkant van de ansichtkaart die je vervolgens in een envelop geeft.

Het formaat maakt niet uit, houd er wel rekening mee dat het door de brievenbus moet passen.

Slide 8 - Slide

Lezen







Spullen op tafel, jas uit?
Ga lekker lezen in je (nieuwe!) fictieboek

Slide 9 - Slide

Weekplanning

  • Nieuw leesboek uitgezocht?
  • Creatieve verwerkingsopdracht: inleveren
  • Reader leesvaardigheid: uitleg + werken





Slide 10 - Slide

Lesplanning

  • Reader leesvaardigheid: les 1 theorie en opdrachten
  • Huiswerk: lezen theorie les 2





Slide 11 - Slide

Lezen







Spullen op tafel, jas uit?
Ga lekker lezen in je (nieuwe!) fictieboek

Slide 12 - Slide

Lesplanning

  • Reader leesvaardigheid: les 2 theorie en opdrachten
  • Huiswerk: opdrachten les 2 afmaken





Slide 13 - Slide

Lezen







Spullen op tafel, jas uit?
Ga lekker lezen in je (nieuwe!) fictieboek

Slide 14 - Slide

Lesplanning

  • Reader leesvaardigheid: les 2 theorie en opdrachten
  • Huiswerk: opdrachten bij tekst 3.
  • Start 2.5: opdrachten 5, 9, 12 en 13, blz. 98 - 104








Leerdoel: ik weet wat een synoniem is en ik ken de betekenis van de woorden uit de woordenlijst van 2.5





Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Lezen







Spullen op tafel, jas uit?
Ga lekker lezen in je (nieuwe!) fictieboek

Slide 17 - Slide

Lesplanning

  • Woorden 2.5: opdrachten 5, 9, 12 en 13, blz. 98 - 104
  • Woorden 3.5: opdrachten 3, 4, 6, 7 en 12, blz. 165-169









Leerdoel: ik weet wat een synoniem is en ik ken de betekenis van de woorden uit de woordenlijst van 2.5





Slide 18 - Slide

Lezen







Spullen op tafel, jas uit?
Ga lekker lezen in je (nieuwe!) fictieboek

Slide 19 - Slide

Lesplanning

  • §2.8 GRAMMATICA: opdr. 1, 3, 4, 5, 6,  8, 9, 10 blz. 118
  • Klaar? maak opdracht 12 van 2.8
  • Huiswerk: Test jezelf 2.5, 3.5








Leerdoel: ik (her)ken bijvoeglijk naamwoord en voorzetsels.




Slide 20 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • noemt eigenschap of kenmerk van een zelfstandig naamwoord (zn)
  • soms voor zn, soms los
De leuke klas / De klas is leuk
Sifan Hassan liep een goede wedstrijd op het WK.

  • Stoffelijke bn geven materiaal aan
De houten tafel / Een zilveren ring  / De plastic soep

Slide 21 - Slide

Bijzonder
Als ik jou hoor zingen, dan heb ik een mooie stem
En door de stiltes die er vallen, lijk ik opeens adrem
Jouw batterij van suffe vrienden, maakte mijne retehip
En als jij jezelf wegcijferd, krijg ik een egotrip
Ik vind jou niet zo bijzonder, bijzonder maar mezelf des te leuker
En interessant naast jou, ik ben je allergrootste fan
Want naast jou ben ik de leukste, fijnste, beste die ik ken
Jij bent rustig ingetogen, dat maakt mij gepassioneerd
En naast jouw simpel voor of tegen, lijk ik genuanceerd
....


Slide 22 - Slide

Voorzetsel
  • aan het begin van een zinsdeel
  •  geven plaats, richting, relatie aan
  • je kunt het voor de kast of voor de vakantie zetten

op, naast, in, tegen, boven, onder,... de kast
in, tijdens, vanwege, gedurende,... de vakantie

Slide 23 - Slide

Lezen







Spullen op tafel, jas uit?
Ga lekker lezen in je (nieuwe!) fictieboek

Slide 24 - Slide

Lesplanning

  • § 3.8 GRAMMATICA: opdr. 3, 5, 6, 8 blz. 118
  • Klaar? maak 2.9 opdracht 1, 3, 5, 6, 7, 10, blz. 123
  • Huiswerk: Test jezelf 2.8








Leerdoel: ik kan pv vt goed spellen.



Slide 25 - Slide

Woordsoorten
Doel: je weet wat een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord is.

  • Bestaat wg uit één woord? = zelfstandig werkwoord. Dit werkwoord heeft een duidelijke betekenis.
  • Bestaat wg uit meerdere werkwoorden?
  • Pv = altijd hulpwerkwoord ((hww) > ww met duidelijke betekenis = zww > rest = hww

Bijvoorbeeld:
Simone kan goed voetballen. HWW= ?  ZWW= ?
Pieter zou goed moeten kunnen voetballen. HWW= ? ZWW= ?

Slide 26 - Slide

Lesplanning

  • § 3.8 GRAMMATICA: opdr. 3, 5, 6, 8 blz. 183
  • Klaar? maak 2.9 opdracht 1, 3, 5, 6, 7, 10, blz. 123
  • Huiswerk: Test jezelf 2.8








Leerdoel: ik weet wat een hww en zww is en ik kan pv vt goed spellen.



Slide 27 - Slide

Lezen







Spullen op tafel, jas uit?
Ga lekker lezen in je (nieuwe!) fictieboek

Slide 28 - Slide

Pv vt zwakke ww
  1. Pv? Ja!
  2. Tegenwoordige tijd of verleden tijd? Vt!
  3. Sterk of zwak ww? Zwak!
  4. Stam van ww (= hele ww -en) > zit de laatste letter in 't sexy fokschaap? + te(n)

Slide 29 - Slide

Pv vt zwakke ww
  1. Pv? Ja!
  2. Tegenwoordige tijd of verleden tijd? Vt!
  3. Sterk of zwak ww? Zwak!
  4. Stam van ww (= hele ww -en) > zit de laatste letter in 't sexy fokschaap? + te(n)


De opgepakte vrouwen (verraden) hun bondgenoten al snel.
Het hele stadion (juichen) na het winnende doelpunt.

Slide 30 - Slide

Lesplanning

  • § 3.8 GRAMMATICA: opdr. 3, 5, 6, 8 blz. 118
  • Klaar? maak 2.9 opdracht 1, 3, 5, 6, 7, 10, blz. 123
  • Huiswerk: Test jezelf 3.8








Leerdoel: ik ik kan pv vt goed spellen.



Slide 31 - Slide

Lezen







Spullen op tafel, jas uit?
Ga lekker lezen in je (nieuwe!) fictieboek

Slide 32 - Slide

Lesplanning

  • § 3.9 SPELLING: opdr. 1, 3, 5, 6, 10 en 11 
  • Huiswerk: Test jezelf 3.8 en 2.9








Leerdoel: ik kan mv zn goed spellen.



Slide 33 - Slide

Meervoud ZN
  • je kunt meervoud van zelfstandige naamwoorden (zn) goed spellen:

-en (vijf-vijven, boek-boeken, leerling-leerlingen)
-s (tafel-tafels, stencil-stencils)

-'s als zn einigt op een lange klinker (-a, -o, -u, -i of -y) die je met één letter schrijft (pony-pony's, menu-menu's)
-s als zn eindigt op een lange klinker die met meer letter schrijft of schrijft met een accent (shampoo-shampoos, café-cafés)

Slide 34 - Slide

Meervoud ZN
  • Je kunt meervoud van zn goed spellen:

- zn die eindigen op -ie = -ië of -"n
Klemtoon op laatste lettergreep? = +iën (knie - knieën)
Klemtoon niet op de laatste lettergreep? = "n (bacterie - bacteriën)

- zn die eindigen op -ee = +ën (zee - zeeën)

- zn uit het Latijn die eindigen op -(e)um = +(e)a of -s (museum - musea of museums)

- zn die eindigen op -icus = +ici (politicus - politici)


Slide 35 - Slide




Pak je leesboek en ga lekker 10 minuten in stilte lezen.

Slide 36 - Slide

Wat moet je kennen en kunnen?
  1. Ken je de betekenis van de woorden uit 3.5? Van 2.5 alleen weten wat een synoniem en een tegenstelling is. 
  2. Van 2.8 en 3.8: woordsoorten lw, bn, zn, vz, hww en zww kunnen benoemen. De grappige, lange jongen uit Groningen zou gaan fietsen gedurende de kerstvakantie.
  3. Van 2.9 en 3.9: pv vt van zwakke en sterke werkwoorden goed spellen en meervoud van zelfstandige naamwoorden kunnen maken. 

Zij (laden) haar elektrische auto op. Daarna (rijden) ze naar haar oma. Oma (omhelzen) haar innig. Ze (downloaden) een film en (kijken) die.

Maak meervoud van: idee, kolonie, pony, datum, cowboy en garage.

Slide 37 - Slide

Wat moet je kennen en kunnen?
  1. Ken je de betekenis van de woorden uit 3.5? Van 2.5 alleen weten wat een synoniem en een tegenstelling is. 
  2. Van 2.8 en 3.8: woordsoorten lw, bn, zn, vz, hww en zww kunnen benoemen. 
De grappige, lange jongen uit Groningen zou gaan fietsen gedurende de kerstvakantie.
lw     bn               bn                      vz         zn          hww hww    zww           vz             lw            zn

Van 2.9 en 3.9: pv vt van zwakke en sterke werkwoorden goed spellen en meervoud van zelfstandige naamwoorden kunnen maken. 
Zij (laadde) haar elektrische auto op. Daarna (reed) ze naar haar oma. Oma (omhelsde) haar innig. Ze (downloadden) een film en (keken) die.

Maak meervoud van: idee, kolonie, pony, datum, cowboy en garage.
ideeën, kolonies - koloniën, pony's, datums - data, cowboys, garages.

Slide 38 - Slide