Werkwoorden 4H herhaling 1 - TT

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Werkwoorden - basis

intro

Samenvatting

Basisregel:  stam + uitgang

standaard uitgangen:

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

-e

-st

-t

-en

-t

-en

3 problemen + oplossing:

1. stam op -t/-d -> extra 'e' bij du/er/ihr
2. stam op veel medeklinkers -> extra 'e' bij du/er/ihr
3. stam op sis-klank -> bij 'du' geen st maar t

uitleg

En nu jij!

Je krijgt 2x 13 vragen:

• 13x basis
• 13x varianten op basis

Kan jij alle werkwoorden al correct vervoegen?

uitleg

wohnen (ich)

1/13

uitleg/antwoord

wohnen -> 

stam = wohn ->

ich = -e ->

wohne

1. wohne
2. wohnst
3. wohnt
4. wohnen

machen (ihr)

2/13

uitleg/antwoord

machen -> 

stam = mach ->

ihr = -t ->

macht

1. mache
2. machst
3. macht
4. machen

rudern (du)

3/13

uitleg/antwoord

rudern -> 

stam = ruder ->

du = -st ->

ruderst

1. rudere
2. ruderst
3. rudernst
4. rudernt

kommen (Omar)

4/13

uitleg/antwoord

kommen -> 

stam = komm ->

Omar = er (3e persoon enk.) = -t ->

kommt

1. kommet
2. komt
3. kommst
4. kommt

wohnen (du)

5/13

uitleg/antwoord

wohnen -> 

stam = wohn ->

du = -st ->

wohnst

spielen (ich)

6/13

uitleg/antwoord

spielen -> 

stam = spiel ->

ich = -e ->

spiele

sammeln (Maria)

7/13

uitleg/antwoord

sammeln -> 

stam = sammel ->

Maria = sie (3e persoon enk.) = -t ->

sammelt

kochen (ihr)

8/13

uitleg/antwoord

kochen -> 

stam = koch ->

ihr = -t ->

kocht

fragen (wir)

9/13

uitleg/antwoord

fragen -> 

stam = frag ->

wir = en ->

fragen

schreiben (Frau Müller)

11/13

uitleg/antwoord

schreiben -> 

stam = schreib ->

Frau Müller = sie (3e persoon enk.)  = -t ->

schreibt

brennen (das Haus)

10/13

uitleg/antwoord

brennen -> 

stam = brenn ->

das Haus = es (3e persoon enk.)  = -t ->

brennt

lachen (Sie)

12/13

uitleg/antwoord

lachen -> 

stam = lach ->

Sie  = -en ->

lachen

stehen (die Frauen)

13/13

uitleg/antwoord

stehen -> 

stam = steh ->

die Frauen = sie (3e persoon mv) = -en ->

stehen

rechnen (ich)

1/13

uitleg/antwoord

rechnen -> 

stam = rechn ->

ich = -e -> geen uitspraakprobleem

rechne

1. rechne
2. rechene
3. rechen
4. reche

warten (ihr)

2/13

uitleg/antwoord

warten -> 

stam = wart ->

ihr = -t -> extra e nodig

wartet

1. wart
2. warten
3. wartet
4. wartent

heißen (du)

3/13

uitleg/antwoord

heißen -> 

stam = heiß ->

du = -st -> de s vervalt

heißt

1. heißest
2. heißt
3. heißst
4. heißenst

reden (Jamila)

4/13

uitleg/antwoord

reden -> 

stam = red ->

Jamila = sie (3e persoon enk) = -t -> extra e nodig

redet

1. redt
2. redst
3. redest
4. redet

löschen (du)

5/13

uitleg/antwoord

löschen -> 

stam = lösch ->

du = -st -> de s vervalt

löscht

finden (ich)

6/13

uitleg/antwoord

finden -> 

stam = find ->

ich = -e -> geen uitspraakprobleem

finde

tanzen (Maria)

7/13

uitleg/antwoord

tanzen -> 

stam = tanz ->

Maria = sie (3e persoon enk.) = -t ->

tanzt

arbeiten (ihr)

8/13

uitleg/antwoord

arbeiten -> 

stam = arbeit ->

ihr = -t -> extra e nodig

arbeitet

regnen (es)

9/13

uitleg/antwoord

regnen -> 

stam = regn ->

es = -t -> uitspraakprobleem, extra e nodig

regnet

antworten (Frau Müller)

11/13

uitleg/antwoord

abtworten -> 

stam = antwort ->

Frau Müller = sie (3e persoon enk.) = -t -> extra e nodig

antwortet

heißen (der Film)

10/13

uitleg/antwoord

heißen -> 

stam = heiß ->

der Film = er (3e persoon enk.) = -t ->

heißt

küssen (Sie)

12/13

uitleg/antwoord

küssen -> 

stam = küss ->

Sie = -en ->

küssen

zeichnen (die Lehrerin)

13/13

uitleg/antwoord

zeichnen -> 

stam = zeichn ->

die Lehrerin = sie (3e persoon enk.) = -t -> uitspraakprobleem, extra e nodig

zeichnet

slotwoord