This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Herhalingskwis:
de ontwikkeling van peuter en kleuter
Slide 1 - Slide
In welk denkstadium bevinden peuters en kleuters zich?
A
sensomotorisch stadium
B
pre-operationeel stadium
C
concreet-operationeel stadium
D
formeel-operationeel stadium
Slide 2 - Quiz
Wat zijn de leeftijdsgrenzen van het pre-operationeel stadium? Schrijf jouw antwoord in cijfers x - x
Slide 3 - Open question
Waardoor wordt de overgang van het sensomotorisch naar het pre-operationeel stadium gekenmerkt? Geef het begrip.
Slide 4 - Open question
Welk vorm van symbolisch denken? Lise doet een dansje na dat ze op de K3-show zag.
A
uitgestelde imitatie
B
verbeeldingsspel
C
mentale beelden
D
fantasie
Slide 5 - Quiz
Welke vorm van symbolisch denken? Liam ziet een kartonnen doos en maakt een huis.
A
uitgestelde imitatie
B
verbeeldingsspel
C
mentale beelden
D
fantasie
Slide 6 - Quiz
Welke vorm van symbolisch denken? Fee doet alsof ze in de tijd van de dinosaurussen leeft.
A
uitgestelde imitatie
B
verbeeldingsspel
C
mentale beelden
D
fantasie
Slide 7 - Quiz
Juist of fout? Fantasie kan leiden tot angsten
A
juist
B
fout
Slide 8 - Quiz
Juist of fout? De kleuterperiode is een typische periode voor de fantasie
A
juist
B
fout
Slide 9 - Quiz
Juist of fout? Peuters en kleuters maken weinig denkfouten.
A
juist
B
fout
Slide 10 - Quiz
Welk begrip wordt omschreven? Peuters en kleuters bekijken alles vanuit hun eigen perspectief.
Slide 11 - Open question
Welk begrip wordt omschreven? Peuters en kleuters denken dat ze een invloed hebben op een gebeurtenis waar ze eigenlijk geen vat op hebben door een bepaalde handeling uit te voeren.
Slide 12 - Open question
Welk begrip wordt omschreven? Peuters en kleuters laten zich leiden door het meest opvallende kenmerk van een voorwerp of een persoon.
Slide 13 - Open question
A
egocentrisme
B
fantasie versus werkelijkheid
C
centratie
D
reversibel denken
Slide 14 - Quiz
A
egocentrisme
B
fantasie versus werkelijkheid
C
centratie
D
reversibel denken
Slide 15 - Quiz
A
egocentrisme
B
magisch denken
C
animisme
D
reversibel denken
Slide 16 - Quiz
A
egocentrisme
B
magisch denken
C
animisme
D
reversibel denken
Slide 17 - Quiz
Tekst
peuter
kleuter
Het kind is egocentrisch.
Het kind toont empathie.
Het kind wordt zich bewust van zijn sterktes en zwaktes.
Het kind wordt zich bewust van zijn eigen wil.
Slide 18 - Drag question
Kenmerken morele ontwikkeling: De regels gelden enkel als de opvoeder erbij is.
A
peuter
B
kleuter
Slide 19 - Quiz
Kenmerken morele ontwikkeling: Het kind ontwikkelt een spiegelgeweten.
A
peuter
B
kleuter
Slide 20 - Quiz
Kenmerken morele ontwikkeling: In het spel wordt de eigen rol vaak gespeeld door een pop, broer of zus.
A
peuter
B
kleuter
Slide 21 - Quiz
Kenmerken morele ontwikkeling: Het kind begrijpt nog niet dat hij rekening moet houden met anderen.
A
peuter
B
kleuter
Slide 22 - Quiz
Welke beloning geven de ouders? Ruben krijgt extra zakgeld omdat zijn rapport zo goed was.
A
sociale beloning
B
materiële beloning
C
activiteitsbeloning
Slide 23 - Quiz
Welke beloning geven de ouders? De juf schrijft op het rapport: Goed gewerkt, ik ben trots op jou.
A
sociale beloning
B
materiële beloning
C
activiteitsbeloning
Slide 24 - Quiz
Welke beloning geven de ouders? Omdat Lowiek zo flink heeft meegeholpen bij de afwas, mag hij een kwartier langer opblijven.
A
sociale beloning
B
materiële beloning
C
activiteitsbeloning
Slide 25 - Quiz
Welke straf geven de ouders? Nadat Luca zijn zusje een duw heeft gegeven, krijgt hij een time-out van 4 minuten.
A
sociale straf
B
materiële straf
C
activiteitsstraf
Slide 26 - Quiz
Welke straf geven de ouders? Lien kwam dronken thuis van een fuif. De volgende morgen mag ze de auto van haar vader wassen.
A
sociale straf
B
materiële straf
C
activiteitsstraf
Slide 27 - Quiz
Welke straf geven de ouders? Omdat Liam zijn bord niet leegeet, krijgt hij geen dessert.